dinsdag 18 mei 2021

Snippers van een regenachtige lente



1.

'Ik ben er al. Ik heb een pieper en een biertje meegekregen en zit op een bankje, net over het bruggetje,' appte Saphier. Ik stond op van het muurtje waarop ik zat te wachten en keek in de verte. Inderdaad, daar zag ik zijn vertrouwde lange, iets gebogen gestalte. Ik liep naar hem toe. Geen handenschudden is inmiddels gewoon. Toch was onze ontmoeting een zeldzaamheid die vroeger met een warme handdruk zou zijn bezegeld. Ik ging naast hem zitten en omdat er zoveel te vertellen was vloog de tijd. Toen er een paar spatjes begonnen te vallen wees hij op zijn pieper, een ronde schijf van zwart plastic. 'Zullen we maar eens gaan kijken? Er is al een halfuur voorbij. Ze hadden een kwartier gezegd. Misschien is dat ding stuk.'
We liepen naar de incheckbalie van het terras. Een jongen met een pluizige rode baard keek beurtelings naar een papier en naar het schijfje. 'Zoek maar een plek boven,' zei hij na enig nadenken. 'Plaats genoeg.' 
We kozen een tafeltje onder een grote parasol met uitzicht op het groen van het park. Ik scande een code en vulde online een formulier in. Gezondheid, naam, e-mail. Een meisje nam hoffelijk onze bestelling op. Vroeger moest je hier zelf je drankjes gaan halen. Algauw waren we zo diep in gesprek dat ik pas achteraf vaststelde, dat ergens om vijf uur, een uur te laat, de voorspelde hoosbui over ons tentje was uitgestort.

2. 

Ik reikte hem het boekje aan. N. sloeg het glimlachend open, bladerde er wat in, keek op en zei: 'Neem een kers.' Ik koos een glanzende vrucht uit een wit kommetje, hief hem aan het steeltje naar mijn mond en proefde goedkeurend. Ik denk altijd dat ik niet van kersen houd maar dat is een repeterende vergissing die mijn hoofd niet uit wil. Ik haalde de pit uit mijn mond en liet die vallen in een ander wit kommetje. Ik nam maar aan dat het daarvoor bedoeld was. N. legde het boekje weg, stond op om koffie te zetten. Ik hoorde de electrische molen draaien, we moesten ons gesprek onderbreken. Ik keek langs de boekenkasten heen naar de tuin. Druppels vielen in de vijver, ook vandaag zou het niet droog blijven. Terug aan tafel zette N. twee kopjes en een trommeltje koek voor ons neer. We dronken van onze koffie. We speculeerden over de nabije toekomst. Wanneer konden we weer gaan zingen, met ons koor? Hij staarde even in de diepten van zijn kopje en zei ernstig: 'Er gaan gekke dingen gebeuren. Iedereen heeft zich te lang ingehouden.' Het klonk profetisch. Ik vergat te vragen wat voor gekke dingen hij bedoelde. Ik zag nu pas dat hij blootsvoets op sandalen liep, alsof het al zomer was.

3.

De zon brak door. Ik kantelde een tuinstoel en liet het water eruit lopen. Mijn vriendin was nog niet thuis. Voor gewoon maar zitten en naar de vogels luisteren had ik geen rust. Ik dacht aan lentes van vroeger, lentes zonder regen en zonder corona. Aan de liedjes die ik hier gemaakt had, terwijl mijn vriendin geduldig bezig was de opdringerige natuur terug te snoeien. Ik haalde mijn gitaar uit de huiskamer en begon in het wilde weg wat te spelen. Een beetje moedeloos, iets te hard, een beetje achteloos. Maar toen mijn vriendin verscheen maakte ze snel een filmpje en zei met een brede lach: 'Ik dacht dat je een bluetooth speakertje had gekocht, maar het is live!'


Illustratie: Utagawa Hiroshige (1797-1858)


Geen opmerkingen: