dinsdag 21 maart 2017

Parks, Pickwick, Pinkelman en Foutu - over lezen

De hoofdpersoon van Tim Parks roman Destiny is een beroemd Brits journalist die zich uit de nieuwsgaring heeft teruggetrokken om zich te wijden aan een ambitieus werk: een inzichtelijke en panoramische geschiedenis van de Europese cultuur. Daartoe moet hij vooral veel lezen, want hij heeft geleerd dat onze cultuur van referenties en ontleningen aan elkaar hangt. Hoe meer je leest, hoe meer je de bronnen van andere literatuur leert kennen. Wat we cultuur noemen is een groot, fijn geweven web van kruisverwijzingen. Alleen wie uiteindelijk alle bronnen kent kan begrijpen. Chris Burton vindt dat hij zo'n eind in die richting is opgeschoten, dat hij het aan zichzelf en de wereld verplicht is om dat grote, inzichtelijke boek te schrijven. Zo ongeveer herinner ik me Parks boek. Mocht het anders zijn, dan heb ik hierbij een foute steek in het web ingebracht. Een rechts, een averechts - oeps, steekje laten vallen. Draad weer oppakken.
De schrijver loopt voor op de lezer, zo kan je het ook zien. Ik ontdek nog steeds, vlijtig voortlezend, de oervoorbeelden waarnaar passages in lievelingsboeken zijn gemodelleerd. Twee jaar geleden, toen ik het verzamelde werk van Conan Doyle las, ontdekte ik bij toeval dat heel veel van Tolkiens fictie in opvallende mate schatplichtig is aan diens werk. Wat doe je met zo'n ontdekking, als je geen anglist bent die op zoek is naar een onderwerp voor een essay? Jezelf op de borst kloppen. Op het moment dat ik de laatste pastiche of ontlening in Geerten Meijsings Erwin-trilogie (dat zich lezen laat als een lappendeken van eruditie) zal hebben ontmaskerd, zal ik weten, dat ik inmiddels net zo belezen ben als die auteur. De genoegens van zulke ontdekkingen zijn overigens dubieus: naast het triomfantelijke 'Aha, ik heb je door!' is er ook teleurstelling. Helder inzicht betekent ontmythologisering. De geliefde werken verliezen iets van hun glans, iedere keer dat je een bouwsteentje kan spotten.
Ik lees nu de Pickwick-Papers van Dickens, in de vertaling van Godfried Bomans, die er twaalf jaar aan werkte. O, die Bomans, dat was me een aparte! vond ik vroeger. Die heel eigenzinnige humor, die absurde, vette satire... Nu blijkt Pa Pinkelman, wiens dwaze avonturen ik in mijn jeugd verslond, wel erg opvallend geïnspireerd op de lotgevallen van meneer Pickwick. Is dat erg? Neen natuurlijk. Erg wordt het pas, als de schrijver niet in staat is om van bestaande bouwstenen een nieuw bouwwerk te maken. Als het blijft bij lukraak op elkaar gestapelde ontleningen. De schrijver is een bouwmeester, hij mag de elementen waarmee hij zijn constructie schraagt overal vandaan jatten, zolang het eindresultaat maar staat als een huis.

Ik kom op deze overwegingen door de lezing van een heel merkwaardig boek, dat ik afgelopen zondag van mijn vriend Karl kreeg. Alleen al de vormgeving is merkwaardig: vierkant, vuistdik, schreefloze letter, niet uitgevulde tekst. Een vormgeversboek, het zou de brochure voor een tentoonstelling over architectuur kunnen zijn. En wat is het dan wel voor boek, dit Het boek Foutu, kroniek van een poëtisering van Manuel Kneepkens?
Daar moest ik gisteren een tijd op puzzelen, toen ik het, na een portie Pickwick-Papers, opensloeg. Het bleek een 'politieke ideeënroman' te zijn, gebaseerd op de relatie tussen de auteur en Pim Fortuyn. Dat kom je overigens pas te weten als je flink wat googelt, want de flaptekst geeft slechts verwarrende informatie en een voor- of nawoord is er niet. Het boek bestaat uit faxen, brieven, mails, associaties en herinneringen, poëzie en vele verwijzingen naar de Rotterdamse politiek, die voor een niet-ingewijde compleet onbegrijpelijk zijn. Voeg daarbij dat het favoriete leesteken van de auteur het uitroepteken is (zelfs vraagtekens krijgen er voor de zekerheid vaak nog een uitroeptekentje bij) en u zult begrijpen dat ik de lezing algauw liet overgaan in doorbladeren, en uiteindelijk, in het wegleggen van de knalrode baksteen. Mogelijk heeft de vriendenkring van Kneepkens van het boek gesmuld. Die snappen alle verwijzingen, hebben de sleutels die tot begrip kunnen leiden in handen. Voor hen zal het misschien een fijn boek zijn en dat is ze natuurlijk van harte gegund. Maar als Kneepkens een echte schrijver zou zijn geweest, zou hij erin geslaagd zijn om een boek te maken dat óndanks de onbekendheid van de niet ingevoerde lezer met zijn bronnen boeiend is. Nu zitten wij, niet Rotterdammers, slechts met een verzameling literair getinte teksten zonder zichtbaar verband. En had hij die nu maar niet gefictionaliseerd, en gewoon Pim Fortuyn Pim Fortuyn laten zijn, in plaats van Bo (Boudewijn) Foutu, dan zou human interest zijn werk hebben kunnen doen. Maar juist de onzekerheid, of je na vervanging van de naam een historisch document zit te lezen, of toch niet, maakt dat het boek helaas op alle fronten onleesbaar is.
We hoeven niet alle informatie te bezitten die nodig is om een boek woord voor woord te kunnen begrijpen. Maar de schrijver moet wel in staat zijn samenhang te suggereren. Hij moet de lezer beetpakken en deze boodschap uitstralen: 'Je snapt dit misschien niet allemaal, maar luister, ik heb een goed verhaal te vertellen. Over tien of twintig jaar heb je misschien de juiste achtergrondinformatie opgedaan om dit allemaal te begrijpen. Maar voor nu: geniet ervan!'

Geen opmerkingen: