dinsdag 21 juli 2015

Water in de wijn


De wind had ons naar binnen gejaagd. Borden, schalen en glazen waren verplaatst naar de eettafel, de aangetrokken sweaters en jasjes konden weer uit. Maar in onze gesprekken woei de wind onverminderd voort. Zes oude vrienden die elkaar niet zo vaak meer zagen en ieder veel te vertellen hadden.
Naarmate de avond vorderde en de wijn de tongen losmaakte sprongen de gesprekken roekeloos de diepte in om er lachend weer uit op te duiken. Dat laatste, dat lachen, daar heb ik lang moeite mee gehad.
Het was in de tweede of derde week van mijn klinische opname. Ik zat ’s avonds in mijn kamer en keek tv. Ik hoorde al die mensen druk praten over de dingen van de dag en voelde me er mijlenver vandaan, bijna alsof ik op een andere planeet zat. Al dat gebabbel, hoe konden ze dat serieus nemen? Ik was inmiddels gewend aan psychologische, therapeutische gesprekken, waarin het gevoelige achterste van de tong voorin was komen te liggen. Ik was gehospitaliseerd zonder het te beseffen.
In het eerste jaar ‘buiten’ deed ik mijn best alle menselijke contact geheel integer te houden. Ik deed zo weinig mogelijk concessies en was waarschijnlijk saai gezelschap, met mijn moeizaam geformuleerde eerlijkheid. Allengs begon ik water in de wijn te doen. Een sociaal gezicht trekken, een masker opdoen, mag best en is vaak gewoon handig – als je je er maar bewust van bent dat je het doet. Doe je het niet uit vrije wil, dan gaat het mis. Zo kreeg ik langzamerhand weer wat meer plezier in ‘gezelligheid’ en stelde ik mijn eisen een beetje naar beneden bij: het wereldraadsel hoeft niet altijd opgelost te worden, je kunt ook over ditjes en datjes praten en daar gelukkig mee zijn. Niet de inhoud van de woorden, maar het gevoel van saamhorigheid weegt dan het zwaarst.
Dat er toch nog wat te winnen valt bleek in de loop van ons etentje. Ik had een onderwerp aangesneden dat me belangrijk leek. Ik had de vorm van een open vraag gekozen: hoe gaan jullie om met….?
Plotseling kreeg ik de wind van voren van een dierbare vriendin. Een beetje opgewonden zei ze dat ook ‘normale’ mensen last van piekeren en sociale spanningen hadden. Dat is uiteraard waar, zei ik, maar bij de gevoelige typjes, de kliniektypjes om het zo te noemen, kwam dat allemaal harder binnen. Zij misten een stevige kern die hen overeind hield en waren eerder van slag. Mijn vriendin reageerde onverwacht fel. Dacht ik soms dat ik het alleenrecht had op dit soort ongemakkelijkheden?
Hier was iets uit zijn gewone orde verwrikt en omgekeerd, in stuitligging ter tafel gekomen: zij voelde zich blijkbaar geroepen om zich te verdedigen voor het feit dat zij het leven aankon zonder de psychologische back up van therapieën, mediteren of medicatie. Ik schrok een beetje, trok me terug achter een glazen wand, en besloot, gepikeerd én geamuseerd, het onderwerp verder maar te laten rusten.
Wat was er gebeurd? Was ik te veel gaan koketteren met mijn gevoeligheid, had dat irritatie opgeleverd? Was ik zo arrogant geworden dat ik mijn eigen kruidje-roer-me-niet-zieltje als norm was gaan stellen? Ik besloot het voorval maar als een nieuwe stap voorwaarts te interpreteren. Ik had open gesproken over wat me bezighield, zoals ik geleerd had, maar niet op een schuchtere toon. Ik had met flair en luide stem mijn zwakheden gedebiteerd. Misschien te luid: mogelijk had ik op de ijdele schrijver Frank Harris geleken die, bij een soortgelijk dinertje,‘was thinking about God at the top of his voice,’ zoals tafelgenoot Oscar Wilde later noteerde. Dat had geen meevoelende aai over de bol opgeleverd maar een gezonde reactie van weerzin. Twee gelijkwaardige mensen hadden even een aanvaring. Het ging hard tegen hard. Ik werd niet ontzien.
Als het waar is dat ik ooit gehospitaliseerd ben, dan was op dat moment de dehospitalisatie een feit.


(Illustratie: karikatuur van Frank Harris door Max Beerbohm)

2 opmerkingen:

Hans Valk zei

"zij voelde zich blijkbaar geroepen om zich te verdedigen voor het feit dat zij het leven aankon zonder de psychologische back up van therapieën, mediteren of medicatie".

Dit lijkt in het verlengde te liggen van wat Myrthe Van der Meer bij Paul Witteman zei; dat we allemaal op de schopstoel zitten.

Misschien wilde ze zich niet zozeer verdedigen, maar miste ze de erkenning voor het gegeven dat zij óók moest knokken om het leven aan te kunnen.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Goed punt, Hans, en als dat zo is ben ik tekort geschoten. En natuurlijk is de vraag in kwesties zoals deze: wat is werkelijk als kritiek bedoeld, en wat wordt door de overgevoelige antenne als zodanig opgevangen? Het hele incidentje ging aan de omstanders volledig voorbij!