dinsdag 24 maart 2015

McMindfulness


Zondagmiddag vergezelde ik mijn vriendin naar een optreden in Pllek, een hippe tent aan de overkant van het IJ. Er trad een Afrikaan op. Vroeger was mijn vooroordeel tegen Afrikaanse muziek zo heftig dat ik gepast zou hebben. ‘Sommige dingen mag je weigeren,’ citeerde ik een vriend bij zo’n gelegenheid. Nu liet ik de kabbelende, lauwe stroom pentatonische motiefjes gelijkmoedig aan me voorbijtrekken. Ik vind deze vriendelijke oerblues waaruit de angel van pijn en heimwee is getrokken nog steeds niet zo interessant, maar ik zat daar lekker in de zon, met een ijskoude Fanta en uitzicht op de scheepjes op het water. Bovendien deed ik er mijn vriendin een plezier mee, als ik er tenminste in zou slagen mijn giftige tong af te bijten en mijn musicologische muggenzifterij voor me te houden.

Thuis van de geslaagde excursie gaf mijn vriendin me een bijlage van De Volkskrant die ze voor me bewaard had. Het ging over de mindfulnessmode, samengevat in de smalende grap ‘McMindfulness’. Ik las het en schrok.
Ik kom uit een ivoren toren-cultuur. Wat de massa mooi vond moesten we per definitie wantrouwen. Het heeft me heel lang gekost om deze improductieve attitude af te schudden en werkelijk op eigen koers te varen. Dat die koers soms gelijk op gaat met die van de meeste mensen spreekt vanzelf, ik ben nu eenmaal een kind van mijn tijd. Even vaak wijkt hij af – geen reden tot trots. Toen de baardenschurft epidemisch werd overwoog ik even de mijne af te scheren. Een residu van het oude elitarisme. Ik deed het niet: over een paar jaar, als de rage uitgeraasd is, zal ik met mijn baard vanzelf weer tegendraads zijn. Ik durf nu wel te zeggen dat ik Rembrandt het genie vind waarvoor iedereen hem houdt, en met dezelfde eerlijkheid waag ik het aarzelend te bekennen dat ik Bach vaak gewoon oersaai vind. Ik sla een kleine, vergeten schilder niet langer bij voorbaat hoger aan dan Van Gogh, alleen door het feit dat hij obscuur en dus interessant is. Ik lees rare boeken die niemand kent maar ook wat iedereen op zijn leestafel heeft liggen. De bejubelde Grunberg vind ik een handige veelschrijver, de overschatte Snijders een rare snoeshaan, maar ondanks zijn bedenkelijke grammatica heb ik plezier beleefd aan het boekenweekniemendalletje van Dimitri Verhulst. Wat ik mooi vind vind ik mooi, of het nu mode is, of juist niet. Tegen de keer? (om de titel van een iconische roman van Joris-Karl Huysmans aan te halen) – niet voor mij, niet automatisch; maar soms wel, als het zo uitkomt.

Toch was het even slikken toen ik dat artikel over mindfulness las. Ik had me niet gerealiseerd dat ik zo modieus bezig was met mijn kussentje en mijn dagelijkse stilzitten. Volgens de aangehaalde (dissidente) deskundigen was me zand in de ogen gestrooid. De nieuwe kleren van de Keizer had ik me aan laten meten.
Maar toen ik het had laten bezinken vielen me wel een paar tendentieuze onzuiverheden in de redenering van de tegenstanders op, en begon ik, eerst nog in mijn hoofd en later tegen mijn vriendin, een pleidooi op te stellen.
Als de geciteerde cynische professor smaalt dat twee derde van de gepubliceerde onderzoeken over de gunstige effecten van mindfulness op onder andere depressie ‘gewoon rommel’ is, toont een eenvoudige rekensom aan dat de een derde die wél deugt nog altijd meer dan 150 publicaties in 2012 alleen al behelst – een meer dan respectabel aantal, zou ik zeggen. En doet het feit dat cognitieve therapie ook werkt als je het meditatiecomponent weghaalt in MBCT (Mindfulness Based Cognitive Therapy) iets af aan de bewezen waarde van de meditatie zelf? Alleen als je de zaken omdraait en aantoont dat meditatie zonder het cognitieve element niet werkt. Maar dat is een contradictio in terminis, want het wezen van meditatie, zoals beoefend in mindfulness, is nu juist dat cognitieve, dat waarnemen, dat ‘schouwen’.

Maar ik hoefde geen vliegen af te vangen want ik had een fundamenteler bezwaar tegen het stuk. Het probeert mindfulness (en in uitbreiding meditatie in het algemeen) te ontmaskeren in zijn toepassing als panacee tegen allerlei moderne kwalen. In soortgelijke kritiek op de werkzaamheid van hardlopen op depressie heeft niemand het nog in zijn hoofd gehaald om het hardlopen zelf zwart te maken. Waarom gebeurt dit dan wel in het geval van meditatie? Meditatie is nooit bedoeld als medicijn. Dat het zo kan werken is mooi meegenomen, maar in de kern van de zaak is het bedoeld om een aandachtiger, vollediger, evenwichtiger en, vooruit, beter mens te worden.
Ik besloot voortaan de term mindfulness maar liever te mijden, en het over Vipassana en Zazen te hebben, als ik over mijn eigen spirituele oefening sprak. Zo elitair ben ik dan nog weer wel. Maar ik kon niet ontkennen dat het misschien wel juist de ‘softe’ uitgangspunten van mindfulness waren geweest die me moeiteloos door twee uur Afrikaanse muziek hadden heen geholpen.


(Het artikel in kwestie: 'De sterkte van de concentratie' verscheen in de VK-bijlage Sir Edmund van 14 maart)

Geen opmerkingen: