vrijdag 20 maart 2015

ECLIPS


Op het moment dat ik dit schrijf begint de maan voor de zon te schuiven. Ik moet het maar aannemen want zien doe ik het niet. Een mistig grijs bedekt de Amsterdamse hemel. De nog kale takken van de grote boom achter mijn raam huiveren in wat me een koude wind lijkt, een pluimpje rook herinnert aan de herfst.

Gisteren heb ik in mijn dagboeken gezocht naar de vorige zonsverduistering. Ik was toen in Toscane. De passage was al gauw gevonden en bleek erg kort, maar een uur later had ik mijn hele leven vanaf dat moment tot aan het einde van het deeltje opnieuw beleefd. Ik maakte een lange wandeling en had de wonderlijke sensatie heel bewust in de vrolijke lente van dit jaar te bestaan terwijl mijn hoofd tegelijkertijd vol was van de gebeurtenissen en omstandigheden van toen. Ik doe dat eigenlijk nooit meer, in mijn dagboek lezen. Het is een gevaarlijke bezigheid. Het is lekker maar bekomt slecht, ongeveer als te veel chocola of vette snacks eten. Eerst wentel je genietend rond in de warme weemoed om verloren tijden, maar op zeker moment begin je je vooral alle pijn en twijfel van die dagen scherp te herinneren en slaat verwarring toe. Je wilt als de bliksem terug naar het heden maar de doos van Pandora is geopend en laat zich moeilijk weer sluiten.
Gisteren leek het goed te gaan. Ik had vrede met wie ik toen was en met wie ik nu ben en liet de twee vredig naast elkaar bestaan. Ik klopte mezelf op de schouders en ging nog maar eens even een kwartiertje mediteren.
Maar ik prees de dag voor het avond was, want toen mijn werk gedaan was daalde er een grote spirituele vermoeidheid op me neer, pijnlijk gemengd met fysieke onrust, en ’s avonds in bed kwamen de gewekte spoken van vroeger me grijnslachend opzoeken. Juist, ironisch genoeg, terwijl ik een passage in Conan Doyle’s The Land of Mist las waarin een spookhuis van zijn kwelgeest wordt bevrijd door een dappere dominee. De mijne waren er slechts door de slaap onder te krijgen.

‘Pas nu, na de weinig spectaculaire maar charmant surrealistische zonne-eclips van vanmiddag, die we aan de rand van een bergdorpje hoog boven de kustvlakte bekeken…’

Meer staat er niet op dag zelf, 11 augustus 1999. Ik herinner me dat we in een Tabacchi waren om iets te kopen en dat de eigenaar ons brilletjes opdrong, het was te gevaarlijk om met het blote oog te kijken. Ook herinner ik me de kilte, de kleur en de warmte die uit de wereld wegtrokken, de stilte die inviel omdat de vogels zwegen. Maar dat laatste kan verbeelding zijn geweest, het Toscaanse luchtruim is doorgaans toch al stil, leeggeschoten door lekkerbekken.

Inmiddels is het moment daar waarop de eclips volledig is. Peter Kuipers Munneke legt op tv uit wat er te zien zou moeten zijn. Op de Faeröer Eilanden hebben ze pech, en de zeshonderd brilletjes voor die basisschool ergens in het land zijn voor niets gekocht. Uit armoede worden beelden uit ’99 getoond. Maar voor mijn balkon in de Ruysdaelstraat schuiven de wolken één moment opzij, laten een gaatje open, en ik zie een sikkeltje dat lijkt op een onnatuurlijk heldere maan. Even schittert het op het hemelse toneel, dan sluit de toneelmeester de gordijnen weer.

Ik sla nog een keer mijn dagboek op voor ik het voor lange tijd weer wegberg.

’12 agosto, Monsagrati, Toscana.
Een totale zonsverduistering is geen kleinigheid zonder gevolgen, en wordt niet straffeloos aangegaapt door de mensheid die ‘en masse’ toerist wordt in eigen land, op de eigen planeet. In de nacht volgend op de ‘eclisse’ (waar de Italiaanse kranten vol van staan: een mirakel hoe ze zoiets kunnen uitmelken) stortte een aanhoudende plensbui op de bergen neer alsof een oudtestamentische zondvloed inzette. Vanmorgen gingen de heuvels aan de overkant nog steeds helemaal schuil onder stomende wolken, en loodrecht bleef het hozen.’


Geen opmerkingen: