dinsdag 20 mei 2014

KOMMANEUKEN


De eerste zomerse dagen van dit jaar zijn goeddeels aan me voorbijgegaan. Ik bewoog me in een repeterende vierhoek tussen bed, balkon, scherm en medicijnkastje. Middenin dat patroon zetelde grijnzend een venijnige kaakontsteking.
Ik had de smoor in want ik moest er een feest van goede vrienden door missen waarop ik me verheugd had. Behalve in werksituaties zie ik toch al weinig mensen en ik voelde me zielig. Gelukkig had ik één troost die mijn humeur redelijk op peil hield, al was die niet bepaald van sociale aard, integendeel! Zodra de acute zwelling was geslonken en zolang als de ibuprofen werkte wijdde ik me aan de revisie van dit najaar in boekvorm te verschijnen teksten.
Dat is fijn werk. Een luxe klus. Je hoeft niet meer te schrijven, dat is al gedaan, met alle barensweeën die daarbij horen. Je tovert brokken tekst tevoorschijn die schijnbaar door iemand anders zijn gemaakt en kijkt er kritisch naar. De eerste keer is voor het grove werk: je schrapt bijvoeglijke naamwoorden, tautologische zinnen en soms een hele overtollige alinea, of schrijft onbeholpen passages opnieuw. Je bikt, schuurt en plamuurt. Maar bij de tweede herziening verwijder je slechts hier en daar na lang nadenken een komma, met een pincet als het ware, om die bij een volgende maal na even lang nadenken weer terug te zetten. Dat stadium van kommaneuken is het leukst. Het lijkt op spelen. Je houdt je tekst nog even lekker bij je en streelt zijn zachte velletje voor je hem definitief los moet laten.
In die fase van polijsten stuit ik soms op kwesties die aan het wezen van mijn grammatica raken. Ik moet keuzes maken en mijn plaats bepalen te midden van tegenstrijdige taaladviezen. Is het, zoals ik geschreven had, ‘dwars had gezeten’ of toch ‘had dwarsgezeten’? Puristen zijn meer geneigd tot de tweede constructie, dacht ik altijd. Maar een Engelstalige Nederlandse grammatica (altijd verhelderend, zo’n kijk van buitenaf op je eigen taal) vertelt me dat het eerste in Nederland gebruikelijk is en het tweede in Vlaanderen de voorkeur verdient. Ah. Ik ben ondanks mijn zuiderse achternaam Amsterdammer, dus ik kan zonder puristisch schuldgevoel mijn oorspronkelijke zin laten staan. Als Genootschap Onze Taal en de Taalunie ook toegeven dat beide manieren om met het samengestelde werkwoord om te gaan correct zijn, ben ik helemaal tevreden.
Zo vermaak ik me kostelijk in mijn tot scrabble teruggebrachte literaire universum, tot het kloppen in mijn kaak het wint van de ibuprofen.

1 opmerking:

Floor Lola zei
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.