dinsdag 18 maart 2014

GEK


Ik weet niet of het zo bedoeld was, maar de ramen van het Haarlemse Dolhuys gaven beter nog dan de expositie die het herbergde een beeld van hoe de geest van een gestoord mens eruit ziet. Buiten was het een stralende lentedag, dat wisten we. Maar vanuit de bakstenen ruimten van het museum leek alles grijs, of bloedrood.
We dwaalden door de ruimten van het oude labyrint, ooit gebouwd voor leprozen, toen aan pestlijders toebedacht en vervolgens aan krankzinnigen. Alles wat men buiten de samenleving wilde weren: ook wie syfilis had was er een tijd welkom. We zagen lederen dwangbuizen, apparaatjes voor schedelmetingen, een isoleercel waarin het lekker stil en donker was, foto’s van beroemde zielknijpers, het levensverhaal van de lijders zelf, geïllustreerd met hun persoonlijke bezittingen. Karl nam handenwrijvend plaats achter een computerscherm om een depressietest te doen. Geen museum of het biedt wel spelletjes aan, onder de noemer ‘interactief’. ‘En?’ vroeg ik, toen hij klaar was. ‘Dertien,’ zei hij laconiek, ‘net op de grens van wat nog normaal is.’

Normaal? Hoeveel van de mensen die hier rondliepen met hun plattegrondje waren dat eigenlijk? Wat gebeurde er achter die zondagse schedels? Ikzelf was het in elk geval niet, ik had in een kliniek gezeten. Dat mediteren doe ik niet voor niets: je zoekt wat je niet hebt, wat je al kan hoef je niet te oefenen. En van mijn vrienden was Renate de enige die ik ervan verdacht geen gerubriceerde afwijking te hebben. Maar die was dan ook psychiatrisch verpleegkundige geweest - in geval van nood konden we bij haar terecht.
En kijk, daar stond het, op een bord: ‘Wel eens een normaal mens ontmoet? En, beviel het?’

Meestal vat ik die oneliner op als een wrange grap, maar nu, in deze educatieve context, nam ik de vraag letterlijk. Ik dacht na. Hoeveel kende ik er eigenlijk, van die gewone mensen, gelukkig en evenwichtig, zonder rare kantjes, zonder buitenissigheden, zonder al of niet verborgen gebreken in de mentale bedrading? Ik ging mijn kring van bekenden na, zoomde steeds verder uit. Vrijwel niemand kende ik, die niet op enig moment in zijn of haar leven professionele geestelijke ondersteuning had gezocht.
Maar is dat zo gek? Iedereen die ik ken is ook wel eens naar de gewone dokter geweest. Wat dat betreft zijn de zaken beter in balans dan vroeger, toen lichamelijk lijden normaal werd geacht maar geestelijk lijden een taboe was, voorbehouden aan geniale kunstenaars en andere malloten. We zijn geneigd die visie van vroeger gemoedelijk te vinden. Een Brabants dorpje waarin een vrouw de schedel van haar man zaliger in de vensterbank heeft staan om gezellig tegenaan te praten, heerlijk toch? Moet kunnen. Kinderen die gillend in de gordijnen hingen en 'gewoon een beetje druk' werden genoemd. Ach, voorgoed verloren eenvoud! Maar het is dezelfde romantisering van het verleden die ons gemakshalve doet vergeten dat mensen vroeger, in dat benijdenswaardig simpele leven, stierven tijdens het kinderen baren. Of, verder terug, aan kiespijn.
Ik dacht aan mijn opa, die nadrukkelijk een gewone man was, God, Drees, de prikklok, zijn vrouw en zijn chef vrezende, maar van maagzweer naar maagzweer ging, trein noch tram in durfde en op zijn oude dag een mysterieuze hikziekte ontwikkelde. Was die man maar eens in therapie gegaan! Zo ongelukkig als hij was had hij toch echt niet hoeven zijn.
Ongetwijfeld zijn wij te ver doorgeschoten in het benoemen van alles wat van een ideale norm afwijkt, in het etiketjes plakken op alles wat een beetje scheef zit. Maar uiteindelijk komt die stigmatiserende houding toch voort uit een acceptatie van het menselijk tekort, uit de wil dat onder ogen te zien en de wens er iets aan te doen, met een pilletje of een therapie. Heus, geef mij onze tijd maar. Die lijkt gecompliceerder, maar is dat niet. We zijn alleen gestopt met goedpraten, liegen en wegmoffelen.

3 opmerkingen:

Hans Valk zei

Ja, die zilverkleurige poster met de tekst "wel eens een normaal mens ontmoet.." hing eind jaren '70, begin jaren '80 op nogal wat plekken.

Die poster koppelend aan je conclusie met betrekking tot de acceptatie van van het menselijk tekort, zou ik willen zeggen dat juist die "wrange grap" de acceptatie was van het gegeven dat er geen koe zo bont is, of er zit wel een vlekje aan.
Ik vind diezelfde conclusie met betrekking tot de huidige trent om alles te benoemen en van alles een probleem te maken eigenlijk een beetje merkwaardig.
Er mag dan niks meer weggestopt worden; accepteren dat er een breed scala van afwijkingen van het normale bestaat doet de huidige maatschappij naar mijn idee ook niet. Men probeert op alles een antwoord te vinden in de vorm van een medicijn of een therapie, zoals je zelf al schrijft. Men blijft naar het ideale, probleemloze gemiddelde streven.

Overigens vind ik het begrip 'het menselijk tekort' als aanduiding voor mensen met een geestelijke aandoening ook wat afwijkend.
Het menselijk tekort heeft naar mijn idee minder met psychische afwijkingen te maken, als wel met de algemene aard van de mens. De mens streeft niet alleen maar naar het goede, denkt meestal toch in de eerste plaats aan zichzelf en heeft de afgelopen millenia eigenlijk betrekkelijk weinig kunnen veranderen aan de eigen onvolmaaktheid. Dat complex heb ik persoonlijk altijd als hèt menselijk tekort beschouwd.
Het oorspronkelijke 'La condition humaine' (Malraux) dekt in die zin de lading misschien beter.

Maar misschien is mijn visie op het menselijk tekort ook weer zo'n typisch restant calvinisme, waar ik vanaf moet..

Jan-Paul van Spaendonck zei

Ik heb de term 'menselijk tekort' inderdaad enigszins oneigenlijk gebruikt, maar niet zonder reden: de aanname dat de mens tekort schiet (ethisch) en zondig is, is dan misschien uit het openbaar dispuut verdwenen samen met de idee van een erfzonde, maar iets ervan sijpelt door in de visie op geestelijke tekortkomingen, waaraan een taboe kleeft. Een schuldgevoel om de tekortschietende conditie bij mensen met mentale stoornissen lijkt nu langzaam op te lossen, en ik geloof dat dat een goede zaak is.

Hans Valk zei

Ik weet het niet hoor, van dat taboe.

Iemand die lijdt aan een serieuze depressie wordt en werd niet met afkeuring bekeken, naar mijn idee. Ik denk dat zelfs jan-met-de-pet snapt dat dit geen benijdenswaardige toestand is, voor de persoon in kwestie.
Ik kom uit een eenvoudig milieu. Toen ik nog in het ouderlijk huis woonde, hadden wij een buurman die regelmatig wekenlang wegzonk in diepe depressies. Hij werkte dan niet en kwam niet buiten. Mijn ouders waren niet bepaald ruimdenkend, maar ik heb ze nooit een onvertogen woord over die buurman horen zeggen. Integendeel. Of ze volledig begrepen wat een depressie kan inhouden weet ik niet, maar wel begrepen ze dat die buurman ernstig leed onder zijn toestand en geen toneelspeler of klaploper was.

Tegen die openheid van tegenwoordig en zucht om elke probleem te benoemen koester ik daarentegen een zeker wantrouwen.
Ik ben bang dat veel mensen met psychische problemen heden-ten-dage gek worden gemaakt of zichzelf gek maken. Het aantal mogelijkheden om een ongezonde obsessie te ontwikkelen is in de huidige maatschappij vele malen groter dan vijftig jaar geleden.

Tot zover maar weer even dit cultuurpessimistische intermezzo..