dinsdag 21 juni 2011

BADAL


Leest u wel eens een roman? Zo ja, dan kunt u zich mijn stemming van dit moment waarschijnlijk levendig voorstellen. Ik heb een boek gelezen dat me boeide, dat me meezoog in de vaart van zijn vertelling, dat ik niet meer kon wegleggen. En toen was het uit, en liet het me onbevredigd achter, want de schrijver had me in de afwerking van de roman teleurgesteld. Het einde klopte niet.
Zoiets gebeurt wel vaker. Een bevredigend einde breien aan een verhaal is moeilijk. Het beste kun je je als schrijver aan de conventies houden, denk ik. Zoals de klassieke symfonie eindigt met een aangehouden en herhaald slotakkoord (ah, weet de luisteraar, nu applaus!), zo hebben ook vertellingen hun vaste formules. Zoals het ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’ van sprookjes, of de romantische epiloog, waarin in vogelvlucht beschreven wordt hoe het verdere leven van de hoofdpersonen eruit ziet. Allebei hoogst bevredigend. Het ene stelt ons gerust, het andere bevredigt onze nieuwsgierigheid.
Het moeilijkst hebben schrijvers van thrillers het: het web van intriges dat ze spinnen is dermate onwaarschijnlijk en aantrekkelijk dat de oplossing van het raadsel nooit echt kan bevredigen. Het is altijd banaler dan de weg er naartoe. Maar goed, dat weet je van te voren. Je geniet van een James Bond film zolang de lijnen van het verhaal worden uitgezet en neemt de verplichte finale van achtervolgingen en schietpartijen voor lief.
Erger is het als een roman in alle opzichten geloofwaardig is en dan, in de slotpassages, een kunstmatige wending neemt, of plichtmatig wordt afgeraffeld. Dan voelt de lezer zich belazerd.
Er rust een grote verantwoordelijkheid op de romanschrijver. Hij neemt zijn lezer bij de hand en leidt hem rond in een voor hem nieuwe wereld. Als wat hij daar ziet de lezer bevalt, geeft hij zich aan zijn gids over, en laat zich vol vertrouwen, als een argeloos kind door het verhaal heen voeren. Het is morele plicht van de gids, vind ik, om de lezer er ook aan het eind weer netjes uit te laten.

Het boek dat ik las heet Badal, en is geschreven door Anil Ramdas. Het is het relaas van de opkomst en ondergang van de schrijver in de journalistieke wereld rond de eeuwwisseling. Het is een heuse ouderwetse ideeënroman, want hoewel de fabel het leven van Badal is, zijn briljante carrière en zijn door frustratie, hoogmoed en drankzucht veroorzaakte neergang, is het werkelijke onderwerp de multiculturele samenleving: zowel in het journalistieke werk van Badal als in de vele gesprekken die het boek bevat wordt uitgebreid en opvallend genuanceerd ingegaan op alle problemen die verbonden zijn aan het kolonialisme, de immigratie, en de opkomst van het Wilders-populisme. Buitengewoon boeiend!
Maar natuurlijk las ik het boek in de eerste plaats omdat Ramdas er de ontstaansgeschiedenis van zijn jarenlange alcoholverslaving in beschrijft, en zijn daarop volgende afkicken. Dat onderwerp fascineert me, en ik was niet teleurgesteld: ik kon me met Badal in veel opzichten identificeren. Ondanks zijn totaal verschillende afkomst en omstandigheden werd Badal in de loop van mijn lezen een soort huisvriend. Omdat Ramdas een heldere, beschrijvende stijl hanteert, en zo dicht bij de werkelijkheid blijft als maar mogelijk is in een roman, voelde ik me opgenomen in de wereld van de Hindoestaanse zuipschuit, en Badal werd me lief. Geen wonder dat ik nieuwsgierig was naar het einde. Ook ik heb de drank afgezworen. Kon het lot van Badal iets zeggen over mijn eigen lot? Kon ik er steun uit putten, of me er tenminste in herkennen?
Helaas. Na een zorgvuldig geconstrueerd verhaal versnelt Ramdas zijn pas. Hij krijgt haast. Het is alsof hij, nu hij is aangeland in het heden, minder zeker is dan in het verleden dat hij beschrijft. Het einde van het boek speelt in de zomer van 2010. Ramdas wist misschien zelf niet hoe het allemaal verder moest. Maar in plaats van de lezer in dezelfde open stijl deelgenoot te maken van zijn twijfels, draait hij ons een rad voor ogen. Hij graait in de literaire trukendoos en kiest voor een soort zwartromantische, surrealistische, multi-interpretabele slotscène. En opeens zitten we niet meer in het verhaal, maar zien we, storend, de weifelende hand van de schrijver. Door de stijlbreuk scheurt de perfecte illusie waarin we geleefd hebben. Het sprookje is uit, het was maar een boek.
Een fantastisch boek, dat wel.

Geen opmerkingen: