zondag 8 september 2024

BIEB


Mijn vriendin heeft de folders bestudeerd en een programma uitgestippeld. In Saint-Mihiel (spreek uit misjèl), een mooi stadje aan de Maas, centrum van een verder lege en groene streek, willen we eerst de Saint-Étienne bekijken. Bijna alle kerken en kathedralen hier in Lotharingen, van Metz tot Toul, heten zo. Blijkbaar was de eerste martelaar van het christendom erg populair. Dan is de abdijkerk Saint-Michel aan de beurt. Er zijn twee mooie walnoothouten beelden (16e eeuw) van de lokale beroemdheid Ligier Richier maar verder is de kerk in belabberde staat. Er wordt met man en macht gewerkt om het verval door vochtschade te keren.

Aan de overkant van de abdij ligt onze hoofdattractie van vanmorgen, de Benedictijnse Bibliotheek. We gaan naar binnen, betalen, en horen dat er een rondleiding is die over tien minuten begint. Ondertussen mogen we een expositie over de Slag bij Saint-Mihiel van 1918 bekijken. Een paar minuten later word ik door de gids, dezelfde man die ons de kaartjes had verkocht, uit een gesimuleerde loopgraaf weggeroepen. Hij gaat ons voor, beent driftig een paar monumentale trappen op en 
brengt ons eerst naar de Antichambre, een voorvertrek van de bibliotheek, waar de monniken hun archief hadden. Na een algemene beschouwing over de zaal neemt hij alle sculpturen van het plafond een voor een door, engeltjes, een walvis, zeemeerminnen, putti, exotische dieren, en legt uit met welke allegorieën we hier te maken hebben. We zijn inmiddels een kwartier verder. Eindelijk gaat knarsend de deur naar de bibliotheek open. We vergapen ons aan een hoge, vele tientallen meters diepe zaal met wanden vol boeken. Maar helaas, er hangt een koord voor en dat gaat niet los. Het vocht van onze adem kan de kwetsbare boeken schade doen. Ik kijk om me heen. Vijf mensen. Een immense zaal. Overdreven prudentie, lijkt me. Zo staan we, in plaats van door die indrukwekkende boekenhal te dolen, in het voorportaal te luisteren naar wat de gids ons over die hal vertelt.
Het is een kleine magere man met fletse ogen achter een stalen bril en een vlassnorretje. Hij praat tot hij geen lucht meer heeft, haalt dan snel zo diep mogelijk adem en gaat meteen met verdubbelde vaart verder. De laatste woorden van elke ademtocht zijn wegens luchtgebrek onverstaanbaar. In het begin probeer ik hem te volgen maar al gauw moet ik het opgeven. Ik laat me drijven op zijn woordenstroom en staar verlangend naar het schemerige einde van de zaal. Nu en dan vang ik iets op wat me van belang schijnt, en dan kijk ik de gids even oplettend aan.
Na algemene inleidingen en beschouwingen over de geschiedenis en de betekenis van de collectie is hij aan een voorbeeld toe. Op een scherm verschijnt een incunabel. Met de muis van zijn laptop bladert hij erin. De Franse helft van zijn gehoor, twee jonge wandelaars met rugtasjes, witten kousen en sportschoenen, stelt nu en dan een vraag, wat hem brandstof oplevert voor nog meer ademloze retoriek. Na het eerste boek volgt een tweede. De sportieve Fransman is inmiddels gaan zitten op een van de stoelen die daar, blijkt nu, niet voor niets staan.
Halverwege het derde boek, we zijn inmiddels een uur verder, gaat ook mijn stoere vriendin even zitten. Het boek in kwestie is een graduale romanum, een verzameling gregoriaanse gezangen. Ik stap even uit mijn stoïcijnse bushalte-stand en neurie de noten die ik op het scherm zie. Een roep om aandacht, ik weet het, ik ben al te lang een doofstomme en anonieme toehoorder. De hoofden draaien verrast mijn kant op en ik leg kort uit wat voor werk ik doe. Lachend wordt vastgesteld dat ik de volgende keer maar een concertje moet geven. De ademloze gids kijkt op zijn telefoon. Tijd om af te ronden. Wij kijken elkaar met discrete opluchting aan. Even later staan we buiten. Mijn vriendin begint een gesprekje met de Fransen. Ongeduldig wacht ik tot het klaar is.
Het is 32 graden. Ik ga haar voor het stadje in. Op een rustig pleintje staan tafeltjes gedekt onder de platanen. We gaan zitten, we zijn de eersten, een vrouw groet ons en brengt het menu. Al snel zien we dat het hier een Bretons pannenkoekenrestaurant is. We aarzelen. In galettes hebben we geen trek maar het is zo onbeleefd om nu weg te lopen.
Maar het geduldig luisteren naar een rondleiding die eigenlijk een lezing was heeft iets rebels in me wakker gemaakt. Ik loop snel de bar in en zeg eerlijk dat we iets anders willen eten. En u heeft alleen maar pannenkoeken. Desolée, zegt de vrouw lachend. Ik zeg op mijn beurt sorry. Even goede vrienden. Aan de hoofdstraat is een brasserie. Op het beschaduwde terras wordt al flink gegeten. Er is een tafeltje vrij. Ik bestel een menu du jour en een kan koele rosé en even later is de rugpijnverwekkende lezing in onbegrepen Frans een mooie vakantieherinnering geworden. 


1 opmerking:

Hans Valk zei

Saint Mihiel; toen we er een week of zes geleden doorheen reden, vroeg ik me al af hoe dat zou moeten worden uitgesproken. Dat weet ik dan bij deze.
Twee weken eerder waren we er overigens ook langs gekomen. Vanaf Charleville-Mezières is de D964 en vervolgens de D164 een mooie en rustige route om naar het zuiden te rijden. Uiteindelijk verbleven we wat langer in de Alpen (Savoie) en de Doubs. Terug namen we deels dezelfde route.
Het Maasdal tussen Sedan en Neufchateau is een arcadische mengeling van cultuurland en bos. Heel mooi. In Domremy-la- Pucelle kwamen we het geboortehuis van Jeanne-de-Arc tegen.
Frankrijk stelt eigenlijk nooit teleur.