vrijdag 27 december 2024

KINDERTJESDAG


De charme van de zogenaamde Derde Kerstdag is al lang vergaan. Vroeger was dat een heerlijk niemandsland. Je hoefde niet meer sociaal te doen (ouders, schoonouders, vrienden) en kon in oude plunje gehuld op de bank hangen en slechte tv kijken. Met een glas naar keuze erbij want het was tenslotte nog een beetje feest en 1 januari was nog ver weg. Met wat geluk had je niet te veel het zuur. Maar ook serieuzere maagproblemen gingen over als je maar genoeg doorzette met de toegift van de overgebleven kerstwijn.

Een extra aardigheidje was dat het kindertjesdag was. De kinderen mochten kiezen wat er op het menu stond. Steevast bleek dat pizza te zijn. Misschien dat we ooit een keer van de wildresten een hartige en magere bouillon hebben getrokken om de maag rust te geven. Maar ik herinner me vooral pizza's. 
Die familietraditie wortelde in een oude katholieke traditie, wisten we, want op deze dag vierde de kerk het Feest der Onnozele Kinderen: de kindermoord van Bethlehem, verordonneerd door koning Herodes, werd dan herdacht.
Voor de heidenen onder ons: van de Wijzen uit het Oosten had Herodes gehoord dat er in Bethlehem een nieuwe koning geboren zou worden. Om die troonpretendent bij voorbaat uit te schakelen liet hij alle jongetjes onder de twee afslachten. Het zekere voor het onzekere. Gelukkig had stiefvader Jozef in een droom bezoek gehad van een engel, die hem opdracht gaf om naar Egypte te vluchten met vrouw en kind. De rest is geschiedenis.
Maar terwijl ik dit schrijf ontdek ik dat dat feest van de Onnozele Kinderen morgen pas is. 28 en niet 27 december, de cijfers zijn duidelijk. Ons excuus voor onze pizza's en extra glaasjes was op valse gronden gebaseerd. 

Ik begon met te zeggen dat de charme van deze quasi feestdag reeds lang verwelkt is. Zonder kleine kinderen en de uitvlucht van een verkeerd onthouden viering wordt de dag na Kerstmis met al haar intense genietingen vooral gedomineerd door een grauw mengsel van schuldgevoel en somberheid. 
Gelukkig valt hij dit jaar op vrijdag.
Begin van het weekeind, houd ik mezelf voor. 
Cheers, lieve lezers!



Illustratie: Peter Paul Rubens (1577-1640): "Kindermoord te Bethlehem"


dinsdag 24 december 2024

KERSTBOMEN

Kerstbomen

(Een kerstbrief aan vrienden)

De grote stad had zich teruggetrokken
In zichzelf, en het land het land gelaten;
Toen tussen sneeuw die niet wilde gaan liggen
En nog onrustig blad een vreemdeling
Naar onze voordeur reed, een stadse heer,
Die evenwel als buitenman te wachten
Zat tot wij in jas gehuld naar buiten
Kwamen om te vragen wie hij was.
Het bleek de stad te zijn die buurten kwam
Om iets te zoeken dat ze was vergeten,
Waarzonder ze geen echte kerst kon vieren.
Hij vroeg of hij mijn kerstbomen kon kopen;
Mijn bos - de jonge zilversparren als een
Dorp vol kerken met hun spitse torens.
Ik had ze nooit als kerstbomen gezien.
Ik was geloof ik geen moment geneigd
Om ze in wagens weg te laten voeren
En achter ’t huis de helling kaal te laten,
Waar de zon nu net zo koel schijnt als de maan.
Zo ja, dan zou ‘k niet willen dat zij ’t wisten.
Nog minder wilde ik ze houden als
Een handel die je tijdig veilen moet,
En die dan grif bij handslag wordt verpatst -
Ik gunde ze hun overrijpe groei.
Ik talmde als ik aan verkopen dacht.
Toen zei ik, uit misplaatste hoffelijkheid
Of angst om bleu te schijnen, of misschien
Uit valse hoop een compliment te krijgen:
“Het zijn er sowieso toch nooit genoeg.”
“’k Zie gauw genoeg om hoeveel het er gaat,
Laat mij maar even kijken.”
                                             
                                              “Kijken mag.
Maar denk maar niet dat ik ze van de hand doe.”
In ’t weiland tiert het, in zo dichte drom
Dat niet steeds elke tak tot wasdom komt.
Maar flink wat stonden er met rond en rond
Gelijke takken. “Ja,” zei hij daartegen,
Of stopte keurend bij een gave boom,
En zei als handelaar: “Die zal wel gaan.”
Dat dacht ik ook, maar dorst het niet te zeggen.
We klommen door de weide in het zuiden
En eindigden in ’t noorden, hij zei: “Duizend.”

“Duizend kerstbomen! Hoeveel per stuk?”

Hij haastte zich om dat te temperen.
“Duizend bomen is zo’n dertig dollar.”

Toen wist ik zeker dat ik nooit van plan
Geweest was te verkopen. Wat een grap!
Die dertig dollar leek zo weinig naast
Het bos dat ik moest kappen, en drie cent
(Want dat was wat ze opbrachten per stuk),
Drie cent zo weinig naast de dollar die
Mijn vrienden die ik aanstonds schrijven zou
In steden voor dat moois moesten betalen,
Luxe bomen waar zo menige school
Genoeg in hangen kon voor ieder kind.
Ik wist niet eens dat ik er duizend had!
Drie cent meer waard als gift dan in de handel,
Zoals een rekensommetje bewijst.
Jammer dat ze niet passen in een brief.
Ik wenste dat ik je er een kon sturen,
Bij deze wensen voor een Vrolijk Kerstfeest.


Robert Frost, © vertaling JPvS

*

Christmas Trees

(A Christmas Circular Letter)

The city had withdrawn into itself
And left at last the country to the country;
When between whirls of snow not come to lie
And whirls of foliage not yet laid, there drove
A stranger to our yard, who looked the city,
Yet did in country fashion in that there
He sat and waited till he drew us out
A-buttoning coats to ask him who he was.
He proved to be the city come again
To look for something it had left behind
And could not do without and keep its Christmas.
He asked if I would sell my Christmas trees;
My woods—the young fir balsams like a place
Where houses all are churches and have spires.
I hadn’t thought of them as Christmas Trees.
I doubt if I was tempted for a moment
To sell them off their feet to go in cars
And leave the slope behind the house all bare,
Where the sun shines now no warmer than the moon.
I’d hate to have them know it if I was.
Yet more I’d hate to hold my trees except
As others hold theirs or refuse for them,
Beyond the time of profitable growth,
The trial by market everything must come to.
I dallied so much with the thought of selling.
Then whether from mistaken courtesy
And fear of seeming short of speech, or whether
From hope of hearing good of what was mine, I said,
“There aren’t enough to be worth while.”
“I could soon tell how many they would cut,
You let me look them over.”

                                                     “You could look.
But don’t expect I’m going to let you have them.”
Pasture they spring in, some in clumps too close
That lop each other of boughs, but not a few
Quite solitary and having equal boughs
All round and round. The latter he nodded “Yes” to,
Or paused to say beneath some lovelier one,
With a buyer’s moderation, “That would do.”
I thought so too, but wasn’t there to say so.
We climbed the pasture on the south, crossed over,
And came down on the north. He said, “A thousand.”

“A thousand Christmas trees!—at what apiece?”

He felt some need of softening that to me:
“A thousand trees would come to thirty dollars.”

Then I was certain I had never meant
To let him have them. Never show surprise!
But thirty dollars seemed so small beside
The extent of pasture I should strip, three cents
(For that was all they figured out apiece),
Three cents so small beside the dollar friends
I should be writing to within the hour
Would pay in cities for good trees like those,
Regular vestry-trees whole Sunday Schools
Could hang enough on to pick off enough.
A thousand Christmas trees I didn’t know I had!
Worth three cents more to give away than sell,
As may be shown by a simple calculation.
Too bad I couldn’t lay one in a letter.
I can’t help wishing I could send you one,
In wishing you herewith a Merry Christmas.


vrijdag 20 december 2024

KWEETAL


Ik ben uit de jaren vijftig en weiger me aan elke zegening van deze tijd klakkeloos te conformeren. Het eerste en enige kledingstuk dat ik ooit bestelde via het internet was een blouse met korte mouwen, versierd met zwemmende vissen in contrasterende kleuren. Het ontwerp deed prettig oosters aan en de blouse kwam dan ook, zo bleek algauw, uit China. De Amsterdamse leverancier was een bedrijf dat alleen in naam bestond: elk besteld exemplaar moest van de Chinese lopende band rollen en van daaruit verstuurd worden.
Helemaal frauduleus was de procedure toch niet. Je betaalde en kreeg er iets voor terug. Maar als ik de commentaren op diverse fora mocht geloven was het maar afwachten of wat je kreeg ook hetzelfde was als wat je had besteld. Sommigen kregen een heel andere blouse, anderen de juiste, maar in een verkeerde maat. Het voorgespiegelde katoen bleek veelal polyester te zijn.
Ik had geluk. Toen de blouse eindelijk arriveerde, weken nadat ik hem uit het Verre Oosten verordonneerd had, beviel hij me goed. De vissen waren rood en blauw, de maat was XL, de stof was weliswaar geen katoen, maar ook geen polyester: een ademend soort vezel waarvan ik de naam vergeten ben. Ik hing hem over een stoel in mijn slaapkamer in afwachting van de mooie nazomerdag dat ik hem kon dragen.

De nazomer ging voorbij en ook de herfst. Soms wreef ik aarzelend over de gladde zilvergrijze stof. Toen het november werd was het duidelijk dat de vissen pas op zijn vroegst de volgende lente de wereld in zouden zwemmen. 
Toch borg ik de zomerse blouse niet weg in de kast. Ik liet - en laat - hem rustig over die stoel hangen in afwachting van de eerste mooie voorjaarsdag. Voor je het weet is het zover. 

Dat de tijd sneller gaat naarmate je ouder wordt merkte ik ook aan mijn oude luit.
De lezers van dit blog met een goed geheugen zullen zich misschien mijn worstelingen met het via Marktplaats aangeschafte instrument herinneren. Twee reparaties konden niet voorkomen dat het fragiele opzetstukje waardoor de stemschroef van de hoge g-snaar gaat wederom afbrak. Ik werd er mismoedig van en bestelde een nieuwe luit. Bij een bouwer uit Dublin, via internet. Het oude geblesseerde beestje liet ik in zijn standaard in afwachting van inzicht. Ik kon en wilde het niet weggooien maar wat ik er nog mee kon doen wist ik niet. 
Op zekere dag verscheen inzicht in mijn huiskamer in de gedaante van rietblazer en instrumentenbouwer Lucas. Hij bekeek de gehavende luit eens goed en sprak de verwachting uit dat daar nog wel iets mee gedaan kon worden. Rimpels verschenen op zijn voorhoofd. Kweetal, zei hij. Hij stelde zich een messing plaatje voor dat het opzetstukje in bedwang moest houden. Nieuwe lijm en een messing plaatje - dat zou werken, dacht hij. En nee, hij had nu geen tijd, maar hij wilde dat wel voor me doen, als het geen haast had.
Nee, haast had het niet.

Een jaar ging voorbij. Mijn zangleerlingen verbaasden zich soms over die kapotte luit die daar in de weg stond bij hun lessenaar. Ik vertelde dan dat zij binnenkort gemaakt zou worden door een bevriende hobobouwer. 

Lucas is de enige van mijn vrienden die nog onaangekondigd op bezoek komt. Een mooie, bijna vergeten gewoonte. Hij belt weleens op goed geluk aan als hij in de buurt moet zijn. Dit keer was ik thuis. We dronken koffie en praatten een uurtje aangenaam over onze gezamenlijke interesses voor ik hem de deur moest wijzen omdat ik een afspraak buitenshuis had. Op de valreep bracht ik de luit ter sprake. Hij bleef bij zijn prognose (messing en nieuwe lijm) en wist zijn belofte nog, die hij zéker wilde houden. Laten we nu een afspraak maken voor er weer een jaar voorbij is, besloten we. We kwamen een dinsdag overeen waarop ik de luit bij hem zou brengen.
Die dinsdag kwam gauw genoeg. Nu was het wachten op witte rook uit zijn woonboot. Haast was er niet maar hij moest er toch wel een geschikt moment voor vinden want de klus was tamelijk tijdrovend en moest secuur gebeuren.

Gisterenmorgen reden mijn vriendin en ik door de ijsregen naar de kade waar zijn voormalige vrachtschip voor anker ligt. Nadat Lucas driftig slingerend koffie had gemalen met een ouderwetse wandmolen, scheutje voor scheutje water had opgeschonken, en we over van alles hadden gesproken, was het moment van de onthulling daar. Ik haalde de luit uit haar foedraal en keek naar de glimmend gelakte, zo goed als onzichtbare reparatie. Lucas had de sporen van de eerdere lijm (respectievelijk konijnen- en superlijm) zorgvuldig verwijderd en het breukvlak zachtjes geschuurd. Van het messing plaatje had hij, na enig turen en intuïtief schouwen in het gewonde instrument, afgezien. In plaats daarvan had hij gekozen voor een extreem sterke epoxyhars en een paar pinnetjes die het gelijmde hout op zijn plek moesten houden. Daarvoor had hij cocktailprikkers gebruikt die hij afgevijld had en had laten verzinken. Ik gniffelde om deze creatieve benadering die de echte ambachtsman verried. Zen en de kunst van het repareren. 
Thuis zette ik probleemloos een nieuwe g-snaar op. De schroef werkte soepel. Ik verving ook de ontbrekende snaren, die ik voor mijn andere luit had gebruikt. Ik stemde zorgvuldig, wat met de matige conditie van de oude stempinnen na al die tijd niet makkelijk was, en speelde een paar stukjes vroeg zestiende-eeuwse luitmuziek. 
Een uur later zette ik de luit terug in de standaard. Alsof er niets gebeurd was. Die twee jaar waren al vergeten. 
Straks zal ik mijn Chinese blouse dragen.



vrijdag 13 december 2024

Sagen en legenden


In 
Doctor Faustus van Thomas Mann ging het over Clemens Brentano. Van die Duitse schrijver (1778-1842) wist ik  weinig meer dan dat hij de samensteller (en ook wel eens auteur) was van een verzameling volkspoëzie getiteld Des Knaben Wunderhorn
Er hangt een reproductie boven mijn bank, een erfstuk van mijn vader. Im Walde heet het schilderij van Moritz von Schwind, maar het is beter bekend als Des Knaben Wunderhorn. Voor mijn vader symboliseerde dat beeld zo'n beetje alles wat hij onder Romantiek verstond.
Van Mahler, door wiens gelijknamige liederencyclus enkele van de gedichten uit Brentano's verzameling nu nog algemeen bekend zijn, hield mijn vader dan weer niet. Die vond hij nogal hysterisch geloof ik. Meta-romantisch, al zal hij dat woord nooit in de mond hebben genomen: net zo aanstellerig als de muziek waarvan het de beschrijving zou moeten zijn.

Bij het aansluitende googelen (dat men in dit geval gerust studeren mag noemen) stiet ik al gauw op een blijkbaar overbekend gedicht van Brentano: Zu Bacharach am Rheine. Er ging me een licht op. Ik kende die woorden!
Ik zocht op mijn blog. Leve de zoekfunctie in dat vakje linksboven. Jawel: in augustus 2019 had ik in Frankrijk een bundeltje gedichten van Guillaume Apollinaire aan straat gevonden en mee naar de tent genomen. Tot mijn verbazing had er een gedicht over de Loreley in gestaan. Ik had voetstoots aangenomen dat Apollinaire in de voetsporen van Heine was getreden maar dat was niet het geval. 

In Bacharach woonde een fee met zulke blonde haren
Dat alle mannen reddeloos betoverd waren

Zo begint Apollinaire. Het gedicht van Brentano begint als volgt:

In Bacharach aan de Rijn
Daar woonde een toverfee,
Zij was zo mooi en fijn
En sleepte veel harten mee. 

Mijn kennis schoot destijds tekort. Niet Heine was het voorbeeld van Apollinaire, maar diens voorloper Clemens Brentano. In Brentano's ballade uit 1801 (23 jaar voor Heine Die Loreley schreef) wordt voor het eerst de geheimzinnige en tragische vrouwenfiguur Lore Lay geïntroduceerd.  Haar verhaal (al vertalend samengevat door Apollinaire) maakte indruk op tijdgenoten en vond zóveel navolging (onder meer in het populaire gedicht van Heine) dat men na verloop van tijd dacht met een oude sage te maken te hebben. Er was echter slechts sprake van een verzinsel van Brentano, losjes gebaseerd op diverse legenden rondom de voor schippers zo gevaarlijke rots.
Die heette overigens wel al Die Loreley. Over de herkomst van die naam verschillen de taalgeleerden van mening.


Het hele geval deed me sterk denken aan het ontstaan van de mythe rond het monster van Loch Ness. Ook daar werd een verhaal verzonnen dat een eigen leven ging leiden en de status van oude legende kreeg. 
Ik zoek in mijn blogs. Vrijdag 20 mei 2016. Ik zojuist had een boek gekocht van Ronald Binns: The Loch Ness Mystery Solved. 

'Binns is naar de bronnen van het mysterie teruggegaan, namelijk naar de eerste waarnemingen, hun omstandigheden en hun gevolgen. Scrupuleus registreert hij, stap voor stap, geheel volgens de wetten van de onderzoeksjournalistiek, het ontstaan van de hype in 1933. En wat blijkt? Alles rammelt, alles is dubieus. Als je zijn reconstructie van de feiten leest kun je je niet voorstellen dat er nog iemand serieus onderzoek zou gaan doen naar het monster.
Dat dat toch gebeurd is, keer op keer, komt doordat niemand de moeite heeft genomen die eerste berichten goed te lezen. Het een leidde tot het ander, en op een gegeven moment was het een voldongen feit dat er een sterk gewortelde legende bestond, die toch wel een grond van waarheid moest bevatten.
Die legende bestond eigenlijk helemaal niet, die wortelde in die paar flutberichtjes, maar dat wist niemand meer. Binns boek is niet zozeer een zoektocht naar het monster, als wel de ontrafeling van een 
urban legend.

In mijn eigen verhaal (Monster, mythe en muziekheb ik de vraag gesteld of de mythe van het Sloterplasmonster eigenlijk wel echt bestond, voordat ik er een liedje over schreef. Was het niet alleen een 1 aprilgrap van de Telegraaf geweest, en wat melige bangmakerij van kinderen onder elkaar, waaromheen ik de "levende legende" had gefantaseerd? Door erover te schrijven en te zingen gaf ik vlees en bloed aan het twijfelachtige sprookje en deed aan "mythopoësis": ik boetseerde een mythe uit het bijna-niets; uit een handvol grappen en kinderverhaaltjes.
En waarom? Omdat het zo gelopen was, omdat ik van pen en lier moet leven, en het liedje een eigen leven was gaan leiden.

In het geval van Loch Ness lijkt zoiets in het groot te zijn gebeurd. De een praatte de ander na, er verschenen (quasi)wetenschappelijke studies, er werd veel geld in wetenschappelijk onderzoek gestoken. Wat als een lokaal komkommertijdbericht begon werd zucht voor zucht opgeblazen tot een wereldwijd fenomeen. Diep in ons hart willen we allemaal in monsters geloven, ook al weten we dat ze niet bestaan. Als er geen mythe is, dan maken we die wel.'


vrijdag 6 december 2024

SPELWISSELAAR


Mogelijk is er iets blijvend veranderd. Ik weet het nog niet zeker. Mijn zoon ruikt het in de lucht. Ahnt het, zou ik vroeger gezegd hebben. Was dit optreden in Heiloo een game changer


Dit zijn de feiten: in december 2022 gaven we een eenmalig concert in een mini-kerkje in het Noord-Hollandse mini-dorpje Noordeinde. We herdachten de dood van mijn dierbare pennenvriend Lennaert Nijgh, op dat moment twintig jaar geleden. Kaarsen, glühwein, meerstemmige zang, het getinkel van akoestische gitaren, poëzie en warme woorden. Het publiek hield de winterjas aan want de stookkosten waren bezwaarlijk hoog voor het organiserende comité en buiten had de natuur de goede smaak om uit te pakken met ijzel en een vorstige oranje en groene zonsondergang.

De eenmaligheid sneuvelde - een ander kerkje, iets groter, wilde ook.
We kregen de smaak te pakken, maakten een filmpje en stuurden een wervende brief aan soortgelijke voormalige godshuizen die tot concertzaal zijn getransformeerd. Het leverde nog een paar optredens op, met als kers op de taart een voorstelling in de Cultuurkoepel in Heiloo. Geen kattenpis, dit neoromaanse rijksmonument: vijfhonderd stoelen, een volle agenda met gerenommeerde artiesten.

Een vriendin van me die daar woont in Heiloo (mijn eerste vriendinnetje in feite) wilde een kaartje reserveren. Ze meldde me via Messenger 'het is uitverkocht'. Met nog maanden te gaan kon ik dat nauwelijks geloven. Maar waarachtig - de site van de concertzaal toonde een wit bordje "uitverkocht" dat schuin over onze foto was geplaatst. 
De datum naderde en kwam. Ik zal u de finesses van mijn psychische toestand besparen.
Kort samengevat: ik zag er vreselijk tegenop en had een paar moeizame dagen.
Het concert zelf ging uitstekend en ik had zoals altijd plezier in het musiceren met mijn dierbaren. Maar het was eeuwen geleden dat ik voor zoveel mensen had opgetreden en anders dan vroeger werden de zenuwen niet gecompenseerd door de euforie achteraf. En waar was die kick van vroeger? Het torenhoog gestegen adrenaline-niveau daalde maar langzaam tot een normaal peil. Pas op woensdag kon ik mijn aandacht weer bij een boek houden.

Nu over het ahnen van mijn zoon, en over die spelwisselaar, zoals Google game changer vertaalt. 
Ik correspondeer met Boudewijns vrouw en manager over het afdragen van auteursrechten. 
Boudewijn vindt het fijn dat we dit doen, schrijft hij. We hebben zijn fiat. Hij heeft me vroeger Schuberts Winterreise horen zingen en vertrouwt me blijkbaar voldoende. Hij oppert zelfs dat hij misschien eens komt luisteren, als we hiermee doorgaan.
Dus... Ja, dus wát? Ik had gedacht met pensioen te gaan, elk jaar een beetje meer, en alleen nog rustige, aangename dingen in de buitenwereld te doen. Kleine, vriendelijke dingen, zonder ambitie en vooral zonder stress. 
Schoondochter is in gesprek met een impresariaat. Zij en mijn zoon staan te trappelen. 
En ik? Ik heb nachtmerries over Carré. Het Sportpaleis, Antwerpen. Pinkpop. De Scala, nadat een Italiaanse vertaling Lennaert en Boudewijn spaghettifähig heeft gemaakt. Carnegie Hall.
Ik zal in therapie moeten voor mijn mensenvrees. Ik zal moeten professionaliseren. Geen rommelige map met teksten meer maar een strakke Apple tablet, of, beter nog: een verjongd geheugen dat al die lappen teksten probleemloos ophoest. 
Wie weet valt het mee.
Of tegen, net hoe je het ziet.


vrijdag 29 november 2024

KEEK


Mijn zoon speelt een gelikt jazzakkoord dat plagerig vloekt met de sobere harmonieën van vroege, vintage Boudewijn de Groot. Ik kijk hem streng aan, maak een gebaar van kokhalzen. 'Dat verpest alles,' zeg ik door de muziek heen. We worden een beetje melig. De tijd van repeteren is voorbij, we moeten de bühne op. 

Dat was vanmiddag, een mooie heldere, bijna winterse middag in Zaandam.
De laatste tijd hebben we op de VPRO mogen kijken naar oude opnames van Het Simplisties Verbond, soms wat gedateerd maar over het algemeen nog verrassend goed te pruimen. Hoe zou mijn Keek op de week eruit zien? Geheel afgezien van alle actualiteit, die het leeuwendeel van het satirische programma van Kees van Kooten en de betreurde Wim de Bie uitmaakte - want de actualiteit stemt mondiaal érg treurig, en op binnenlands niveau ook, op een andere manier -, de actualiteit laat ik het liefst zoveel als mogelijk is aan me voorbijgaan. Dat lukt slecht want de uitvinding van de smartphone heeft het afsluiten van de buitenwereld zowat onmogelijk gemaakt. Onwillekeurig gluur je toch 's ochtends vroeg al naar het nieuws. FOMO. Je zou toch niet willen dat Poetin een Oreshnik op Kyiv afvuurde zonder dat jij het wist. Dat je alleen maar ongelukkig wordt van dat dwangmatig volgen van wat er in de boze buitenwereld plaatsgrijpt snap je wel maar dat inzicht is blijkbaar niet opgewassen tegen de keiharde verslaving die telefoon heet.

Wat dus, afgezien van Gaza, Libanon, Poetin en alle andere ellende (vergeet de stormen niet), kan ik in retrospectief over de afgelopen week zeggen? Welke nu verstreken uren en stemmingen leidden tot het verdwaalde jazzakkoord in Verdronken vlinder?

Maandag kwam ik, ontregeld door de zondagse lauwe, harde wind die korte metten maakte met de veilige winterse sfeer van de dagen ervoor, terug uit de polder. Maandag is nooit fijn maar betekende nu ook het blote uitzicht op wat een mijlpaal kon worden, het allang uitverkochte concert in de Cultuurkoepel aan het einde van de nu aangebroken week. 500 kaartjes. Ik had een beetje verhoging.
Mijn straat is opgebroken wegens werkzaamheden aan leidingen en bestrating maar dat heeft als voordeel dat er geen doorgaand verkeer is. Het is stiller dan normaal.
Ik zocht en ordende de muziek voor de kerkdienst van 6 december. Twee repetities. Daarna deed ik een dutje met de katten. Prrrr. 
Na een troostrijke spaghetti was ik extra vroeg op de eerste van de twee repetities want de gastvoorganger wilde een stuk op zijn dwarsfluit spelen, dat ik op de piano zou begeleiden. Dat moest natuurlijk geoefend worden. 
Dinsdagmorgen waren er drie leerlingen. Daarna had ik honger. Ik bezocht de bakker en at, op weg naar het park, een saucijzenbroodje, niet helemaal door en door verwarmd. 's Avonds stond er pasta met pancetta en gehakt op het menu. Mogelijk door al dat vet rommelde mijn buik 's nachts. Die verhoging had ik ook nog. En een verontrustend scherp randje bij het slikken. Naast natuurlijk de moeilijke rug, de muisarm en de pijnlijke vingers. Ik begon me zorgen te maken over die mogelijke mijlpaal.

Duistere dagen, laat opstaan omdat nog even in bed blijven liggen té verleidelijk is. Dat brengt een risico met zich mee dat ik niet heb weten te vermijden. De katten willen vroeg eten en laten dat duidelijk merken - vocaal, maar vooral fysiek: springen en rennen en quasi per ongeluk mijn slapende torso in hun wilde gedoe betrekken. Boink! Na het voederen doe ik de gordijnen open en zet de thermostaat hoger. En ga nog even liggen. Niet met de bedoeling om nog serieus te slapen maar dat gebeurt natuurlijk tóch in dit seizoen.
En een zware slaap is die afgedwongen toegift op de nacht, vol bedrukkende dromen die de halve dag blijven hangen. Beter de discipline opbrengen om samen met de katten de dag in te gaan. Maar... wat moet je in die wakkere wereld, eind november, regen en mist, als je quasi gepensioneerd bent? 

Woensdag was een stormachtige dag, nat, onstuimig en zeer, zeer grijs. Op het koor waren er absenties, onder wie mijn vriendin, die net als ik niet lekker was en terecht opzag tegen de verwachte extreme avondspits.
Ik had een enorme tegenzin. In praten, sociaal doen, muziek maken. Ik hoop dat mijn trouwe zangers er niet veel van gemerkt hebben. Eens te meer bleek hoe belangrijk het is om verplichtingen te hebben. Al werkend knapte ik zienderogen op. Bloed ging stromen. Plezier dook op waar ik het niet meer had verwacht. Ach man, maak je toch niet zo druk! Wees blij dat je dit kan en mag doen. Ik hoor het vaak en voelde het nu ook. 
Donderdag was er Zen. Dat is altijd prettig. Nu was het meer dan dat. Het was lang geleden dat ik al mediterend een moment van verlichting had. Groots was het niet, dat moment, maar onmiskenbaar: opeens, midden in het zitten, stopten mijn analyserende gedachten en glimlachte ik breed om al het zinloze getob dat me doorgaans zo belangrijk lijkt.
Gehoor gevend aan een impuls liep ik naar de kapper in de Ferdinand Bolstraat. Die was sinds mijn vorige bezoek, ruim een half jaar geleden, weer enige euro's duurder geworden. Dat brengt het totaal op een verdubbeling in prijs sinds de zaak door Covid moest sluiten.
Het was er opvallend rustig.
Maar voor het eerst in tijden was ik helemaal tevreden over de coupe - niet te kort, niet te lang.

Buiten beschouwing gelaten de lees- en luituurtjes, en de avonden (een uurtje James Bond op tv, een hoofdstuk of twee in een Donna Leon die ik nog niet kende) was dat mijn week. Mogelijk vergeet ik iets, misschien wel iets belangrijks. 
De ziekte die het naderende concert onmogelijk zou kunnen maken is vooralsnog niet doorgebroken. Je weet het nooit, maar het lijkt allemaal goed te komen in Heiloo.


Illustratie: 'Erlkönig', Julius Sergius von Klever (1850-1924)


vrijdag 22 november 2024

Voorheen Rookzangers Boekenclub

Ik had de wekker gezet en ging in het donker het huis uit. Sneeuw lag op de auto's. Toen ik drie of vier maanden geleden de afspraak maakte had ik kwart voor negen een prima tijd gevonden. 'Ik ben een ochtendmens,' zei ik luchtig. Met de winter hield ik nog geen rekening. 
Onderweg naar de tram daalde een venijnige regenbui neer die de resten sneeuw op de stoep tot blubber walste. Ik trok de capuchon van mijn warme hoodie over mijn hoofd. Mijn handschoenen had ik de vorige avond na enig zoeken teruggevonden waar ik ze aan het eind van de vorige winter blijkbaar had weggelegd.

De mondhygiëniste had mijn gebit weer netjes gepolijst en er was een afspraak met de opperparodontoloog gemaakt voor evaluatie. Ik liep het Spui op. Vrijdags is daar boekenmarkt. Het was licht geworden, het was min of meer droog. De dozen waren goeddeels uitgepakt en ik kon mijn ogen trakteren op een verzameling antiquarische boeken die me interessanter leek dan anders. Moest ik die verzamelde verhalen van Poe, uitgegeven door oude vriend Peter Loeb, niet aanschaffen? Een groot, dik en zwaar boek. Duur was het niet. Maar ik heb de essentiële Poe al, in diverse uitgaven.
Ik verliet de markt met een enkel deeltje Maigret, Le Chien jaune, met een sfeervol omslag en een verhelderende inleiding, dat ik alleen nog in vertaling bezat. Het paste in mijn zak, naast mijn telefoon. 
Ik liep naar huis en deed onderweg boodschappen zodat ik er die dag niet meer uit zou hoeven.
Boven zette ik koffie, haalde het stuk gevulde speculaas uit de kast dat ik mezelf als beloning had voorgehouden na alle tandartsenij, en ging in de fauteuil van bleekrode trijp zitten die ik van mijn vader heb geërfd. De afgelopen weken is die ingebouwd in stapels boeken. Ik legde de nieuwe Maigret erbij. 

De lezing van Het gewicht van woorden, de briefwisseling tussen Geerten Meijsing en zijn uitgevers, met name Theo Sontrop, vordert uitstekend. Sterker nog, ik moet mezelf afremmen wil ik er niet te snel doorheen schieten. Zoals alles wat Meijsing ooit schreef beschouw ik het ook als een gids. Zijn belezenheid en literaire smaak staan buiten kijf en daarin was hij me altoos voor, net zoals hij me in jaren vooruitloopt - nooit meer in te halen.
Ik las in de brieven over Rudolf Geel, die eveneens bij de Arbeiderspers terechtkwam, na eerder door de Bezige Bij te zijn gepubliceerd. Voor mij niet meer dan een naam. Toevallig had ik net een boekje van deze Geel opgeraapt van straat: De vrouwenbron. Vooral om het aardige omslag naar Lucas Cranach de Oude dat een groep oude vrouwen laat zien die na een bad in de Jungbrunnen weer jong en begeerlijk worden. Wie wil dat niet?
Ik denk dat het anders zou hebben liggen wachten op latere lezing maar nu begon ik er meteen in, na mijn dagportie Doctor Faustus (Thomas Mann; ook daarover gaat het in het brievenboek; het werd vertaald door Thomas Graftdijk, in wiens Italiaanse huis Meijsing een barre winter lang voor zijn babydochter zorgde) - en na mijn toegestane portie brieven. Twee dagen later had ik het uit, hoewel het de avondlijke bedleesstonde moest delen met het staartje van 100 % chemie van Doeshka Meijsing, de zuster ván, en een Bommelverhaal dat maar niet wilde vlotten (De antiloog).
Er valt heel wat over dat boek van Geel te zeggen maar dat zou een blog apart vergen. Laat ik volstaan met dit: ik heb het geboeid, soms zelfs gretig uitgelezen en was over de stijl erg te spreken. Korte maar niet platte zinnen, volgepakt met betekenis. De compositie van deze literaire tekst (een echte roman is het niet) trof me als pretentieus (op een niet onprettige manier) en niet helemaal bevredigend. Misschien dat ik dat later nog eens uitleg, als er daarginds bij u iemand is, die het wil weten.

Een rode draad door de brieven van Sontrop en Meijsing is het wel of niet uitgeven van Joseph Arthur, Graaf de Gobineau. Vertaler Meijsing maant aan het eind van enkele brieven nog slechts met één woord: Gobineau!
Het komt er maar niet van. Als er uiteindelijk dan toch een boekje verschijnt met twee van de minimaal vier door Meijsing voorgestelde verhalen is dat in alle opzichten een teleurstelling. Het lijkt erop dat Sontrop de schamele twee verhalen (novellen zijn het niet eens) dan maar in een nieuwe reeks "Cingel" heeft ondergebracht om van het gezeur af te zijn. Immers, wie kende, en kent, Gobineau hier in ons land? Op een winkeldochter zat de uitgeverij niet te wachten. 
De ironie wil dat deze reeks (genoemd naar het Amsterdamse adres waar de uitgeverij resideerde) bedoeld was om betaalbare volksedities van grote buitenlandse schrijvers te maken. Meer dan 100 pagina's mocht het niet zijn. Zo kon het gebeuren dat deze twee vertellingen van ieder zo'n 30 pagina's een topzwaar nawoord van 15 pagina's meekregen van Joyce & Co. (Geerten Meijsing en Kees Snel) dat bedoeld was voor een ambitieuzere editie. Én een stofomslag van de toentertijd populaire Jeroen Henneman dat tot kopen moest verleiden. Zo ontstond na jarenlang aandringen een hybride boekje waarover Geerten schrijft, op pagina 510: 'bepaald een mislukt project'
Ik herinnerde me vaag dat ik het moest hebben, De rode zakdoek. Misschien zelfs ooit voor mijn verjaardag van de vertaler gekregen. Ik vond het in mijn kast onder de H, verkeerd weggezet. Inderdaad, geen aantrekkelijk boekje. Saai grijs linnen in een pulpfictie-jasje.
Maar... het was een genoegen om te lezen, zowel door de weloverwogen lyriek en de subtiele ironie van de auteur als door de vloeiende vertaling.
Helemaal overtuigen konden de vertellingen me toch niet. Had Sontrop nou maar beter geluisterd en de beoogde selectie "Oosterse verhalen" aangedurfd, dan had Gobineau een beter verkoopargument gehad. Van compromissen komt doorgaans niet de beste kunst.
We mogen van geluk spreken dat dezelfde uitgeverij het heeft gewaagd de Erwin-trilogie geheel naar de uitzonderlijke wensen van de jonge en veeleisende auteur uit te geven. Zo ontstond een legende waar anders misschien alleen een voetnoot in de literatuurgeschiedenis zou zijn overgebleven.

Tot slot van dit boekenpraatje: ik ben het geheel oneens met de kritiek van literair weblog Tzum dat er gesneden had moeten worden in de verzameling brieven die in Het gewicht van woorden zijn opgenomen. Juist die compleetheid schept een rijkdom waarin je je als lezer een tijd lang verliest en veilig weet. Nog zoveel bladzijden te gaan, en hoe zal het aflopen? Als je zoveel mag weten wil je als vanzelf alles weten. Ik zei het al eerder, het is verslavend om als betalende voyeur in andermans correspondentie te mogen meekijken. 
Ook in Edgar Allan Poe autobiografisch, een andere uitgave van Loeb die ik wél bezit, zorgen de terugkerende smeekbeden om voorschotten en uitbetalingen van honoraria en royalty's voor een relativerende toon. Compromisloze Kunst of niet, de schoorsteen moet roken, ook in een boerenhuis nabij Lucca, Toscane.



vrijdag 15 november 2024

Boeken - woorden en foto's


Ik was vroeg bij het statige negentiende-eeuwse pand waarin de uitgeverij gehuisvest is en dwaalde nog wat langs de nevelige grachten. De avond viel. Mooie buurt, daar tussen Frederiksplein en Weteringschans. De schoonheid van het historische centrum zonder de toeristische vervuiling. 
Toen ik er aarzelend opnieuw voorbij wilde gaan zag ik een bekende gestalte, gehuld in mosgroen tweed. Geraard, uit Brussel. We begroetten elkaar hartelijk en probeerden te bepalen wanneer onze vorige ontmoeting was geweest. 2016... echt waar? De begintijd naderde. Andere bekenden voegden zich bij ons. Aurora en haar vriend Marnix. Cato de Lange, voormalig secretaris van de Vrienden van de Auteur. Jaap Schipper, de sympathieke uitgever van onder veel meer mijn jongste boekje
Binnen werd de laatste hand gelegd aan de presentatie. Flessen en glazen werden opgepoetst en opgesteld, chips in schaaltjes uitgegoten, boeken aantrekkelijk neergelegd.
Na een welkomstwoord van de directeur nam Geerten op diens verzoek het woord. Hij causeerde onderhoudend en zoals altijd welbespraakt. Wel wat lang, zoals hijzelf verrast vaststelde na een blik op zijn horloge, om daarna behendig af te ronden - maar de usual suspects hadden zich dicht bij de bar opgesteld zodat we nu en dan een verfrissing konden nemen. Later zou hij me mailen dat er maar weinig belangstelling was geweest voor de presentatie. Om vervolgens een opsomming te geven van schrijvers en andere literaten die mij, marginaal schrijvertje, jaloers zou maken. 
Thuisgekomen schraapte ik de herfstbladeren van mijn schoenen. 
Ik begon meteen te lezen. Eerst natuurlijk het register. Kwam ik erin voor? Ja. Op pagina 613 werd ik voorgesteld aan de lezer. Ik bloosde van genoegen. 
De week erna moest ik me bedwingen om niet steeds door te lezen. Ik ging met lichte hoofdpijn naar bed en sliep slecht. Overdosis letters. Niets zo verslavend als een brievenboek, zeker niet als het zo mooi geïllustreerd is en zo verhelderend aan elkaar geschreven is met soms onverwacht eerlijke verbindende teksten als Geerten heeft gedaan. 
We hebben lang moeten wachten op een nieuw boek van Geerten Jan Maria Meijsing ('Tibi reverendo, humillimus ego') maar het was het wachten waard. Een heerlijk boek, een boek om in te wonen, 648 bladzijden lang. 

                                                                       ***

Een man fietste op mijn bankje toe. Ik kende hem van gezicht. Hij droeg een grote camera om zijn nek. Hij stapte af en wees naar het ooievaarswiel aan de overkant van het water. 'Hij is er niet vandaag?' We wisselden wat van gedachten over de vogeltrek en de honkvaste populatie van het park. 'Ik heb een boek gemaakt over het park,' zei hij. 'Mag ik even naast je komen zitten?'
Het was maandagmorgen maar ik schikte me in mijn lot. Even later bewonderde ik een paar foto's van de baltsende en nestelende ooievaars, afgelopen voorjaar genomen. Het boek was net uit. Ik voelde hem aankomen. Het boek was te koop. Bij Scheltema of Atheneum kostte het al gauw 40 euro maar bij de maker kon ik het rechtstreeks voor 30 krijgen, gesigneerd en wel.
Ik dacht aan mijn eigen handeltje en was al gauw om. Bovendien leek het me een mooi boek. Vondelpark - Seasons heette het. De vier jaargetijden van ons stadspark. Over de foto's had hij tien jaar gedaan. De Engelse tekst was van een bekende journalist. 'Je moet het niet in de kast wegzetten. Het is een, hoe heet dat, een koffietafelboek. Af en toe even lekker bladeren als je in de groove bent.' Zijn accent was lekker rauw Amsterdams, mijn kop eraf als hij niet uit West kwam. 
Ik had geen cash bij me. Maar ik kon het ter plekke overmaken. Hij voelde in zijn zakken. 'Ik ben mijn telefoon vergeten. En ik heb ook geen pen om te signeren. Als je nog effe tijd hebt? Dan fiets ik naar huis. Ik woon bij de Overtoom. Een kwartiertje.' Hij legde het boek demonstratief naast me op de bank en fietste weg. 
Nog geen kwartier later was hij terug. Hij schreef een zwierige opdracht in het boek, met een bic-pen. Ik maakte drie tientjes over, naar een rekening die niet de zijne was. 'Ik moet een beetje uitkijken, snap je?'
Ik stak het koffietafelboek onder mijn jas want het was begonnen te regenen, zachtjes. Ik stond op en we namen afscheid. De mazzel! zei hij met twee s'en. Ik kaatste dat werktuiglijk terug en voelde me vijftig jaar jonger.
Thuis googelde ik de fotograaf. Hij was taxichauffeur geweest. Had een gevoeligheid voor psychoses. Een man met een randje, dat had ik meteen al gezien. Had mooie exposities gehad in De Balie onder meer. En ja, hij kwam uit Slotermeer, net als ik. Ik complimenteerde mezelf met mijn goede oor en bladerde nog eens lekker door Autumn. Ik stond er niet in, maar het had zomaar gekund.


vrijdag 8 november 2024

SAMHAIN

Goedbeschouwd was het de schuld van een kringloopwinkel in Ommen.
In het vakantiehuis was geen glas om mijn bockbier uit te drinken. Alleen zo’n ruime, diep ingesnoerde Duvel-kelk waar ik niet van houd. In De Tweede Ronde kocht ik naast een paar andere dingen een stevig, niet te groot glas met het logo van Kasteelbier.
Ik wou het eerst na gebruik in de bungalow achterlaten maar nam het toch maar mee naar huis - zo'n glas ontbrak nog in onze verzameling.
De dag van Allerzielen deed ik boodschappen. Ik wilde bockbier kopen voor in het schemeruur. Mijn blik kleefde een ogenblik aan het Kasteelbier onder in het schap. Ik had dat glas uit Ommen, nu kon het passend gevuld worden. Ik koos (nog half denkend aan het geplande bockbier) niet voor de lichtkleurige tripel maar voor het ouderwetse donkere en suikerige spul van 11 procent. Een van de eerste speciaalbieren die in ons land te krijgen waren. Een kopstoot uit Ingelmunster. 

In de namiddag zette ik me achter de pc om te schrijven. Kaarsje aan, brandstof ernaast. Bij mijn eerste slok besefte ik dat ik die dag na het ontbijt niets meer gegeten had. Ik was te veel verdiept geweest in een compositie voor mijn koor om honger te voelen. Och - straks misschien een toastje of zo, voor nu was het zware bier met zijn suikers en koolhydraten eten en drinken tegelijk. Ik werkte gestaag door en na een uurtje was de tekst in eerste versie af, en het bier op. Ik ging over op witte wijn, vergat die toastjes, en begon mijn woorden te polijsten.
Mijn dochters waaiden binnen. Die hadden een Halloween-feestje en gingen zich bij ons thuis schminken en verkleden. Mijn oudste bood aan voor ons allemaal te koken. Ik nam het in dankbaarheid aan: gezellig, en het gaf me de tijd om op mijn gemak mijn tekst af te maken. Even later stond ik in de keuken waar ze in dampende pannen roerden en een biertje dronken, schonk mijn roemer nog eens goed vol en declameerde een gedicht van Robert Frost, eerst in het Engels, toen in mijn vertaalde versie. In mijn enthousiasme stuiterde mijn tong hier en daar. Ik maakte er een innerlijke notitie van maar op het moment deed ik daar niks mee. De onverwachte gezelligheid had mijn aandacht naar buiten gelokt en van een kluizenaar was ik een fuifnummer geworden.

Ik werd vrij laat wakker. Wat ik om me heen zag was vertrouwd en met het heden was niet zoveel mis. Maar ik miste het residu van de vorige dag. Geen scherpe herinnering, je had me van alles kunnen wijsmaken over het verloop van de avond. Toen dat na een paar koppen koffie zo bleef moest ik schoorvoetend erkennen dat mijn geheugen me in de steek had gelaten. Ik wist dat ik zonder er veel van te snappen naar Flikken Maastricht had getuurd. Met de andere helft van mijn oog had ik de meiden gevolgd die in de eetkamer bezig waren zich in besnorde mannen met vampiergebitten te transformeren. Genoeglijk monkelend had ik vanuit mijn stoel wat commentaar geleverd en wat vragen gesteld waarvan ik het bijbehorende antwoord niet onthield.
Ik had op een pakketje zitten wachten. De frets van mijn luit moeten nodig vervangen worden. Ik had tweeënhalve meter darmsnaren besteld, 0.80 mm. Plotseling schoot me te binnen dat ik het pakketje in het bijzijn van mijn dochters had geopend en fronsend had gezegd: ‘Dat kan toch nooit tweeënhalve meter zijn?’ Zij hadden gedacht van wel.
Maar hoe ik nu ook zocht, van de snaren was geen spoor, noch bij mijn stoel, noch bij mijn luitmuziek, nog ergens anders in het zicht. Ik moest het gedroomd hebben. Zo vaag mijn beeld van de vorige avond was, zo levensecht was dit stukje droom. Dat voelde vervelend. Droom en werkelijkheid horen niet door elkaar te lopen.
Ik checkte mijn mail en trof een bericht van DHL. Het pakketje was bij de buren bezorgd omdat ik om halfzeven niet thuis was geweest. Dat laatste was aantoonbaar onjuist maar ik was blij dat er althans duidelijkheid was over die snaren. Die lagen bij de buren. Ik had inderdaad gedroomd.
Ik ging naar buiten en belde in het volste vertrouwen aan bij mijn onderburen.
Nee, er was niets bezorgd. Gek, een andere buurvrouw had ook al tevergeefs naar een bij hen gestalde zending gevraagd. ‘Geheimzinnig,’ zei ik, teleurgesteld.
Op weg naar het park probeerde ik er chocola van te maken. Een malafide bezorger, die om wat voor reden dan ook pakketjes meldde als ‘bezorgd’ die dat niet waren. Op een bankje ging ik naar de site van DHL. Even later had ik mijn eerste conversatie met een chatbot. Waarmee kan ik je helpen? Dus als ik het goed begrijp is je pakje niet bezorgd? De chatbot, Tracy heette ze, beloofde een onderzoek te zullen starten. Binnen drie tot vijf werkdagen zou ik er meer van horen.

’s Middags was ik weer ondergedompeld in mijn koorlied op tekst van J.C. Bloem toen mijn jongste dochter thuiskwam uit haar werk. Ik vertelde haar over mijn kennismaking met AI. Zij hielp mij uit de droom. ‘Maar pap, je was toch niet echt dronken. Weet je niet meer, Roos heeft dat pakje bij de buren opgehaald. Ze dacht dat het onze valse baarden waren. Je hebt dat inderdaad gezegd over die snaren.’
‘Godzijdank, ik dacht al dat ik gek werd. Maar… waar zijn ze dan?’
Met z’n tweeën keerden we energiek alles om. Zo groot is mijn huis toch niet. Maar een mapje darmsnaren was nergens te vinden.
Het moest Samhain zijn, besloten we. Met Keltisch Nieuwjaar gaat de deur tussen de mensenwereld en de wereld van de geesten van het slot. Alles loopt in spookachtige chaos door elkaar heen.  De losgebroken Fairies hebben er een handje van om voorwerpen kwijt te maken, dat wist ik al van Marten Toonder. Ongetwijfeld zouden de snaren wel ergens opduiken als de poort naar het geestenrijk weer veilig dicht was.

Bij het heldere licht van de volgende dag zat die verklaring me toch niet lekker. Waar was de Sherlock in mij gebleven? Elimineren, deductie en reconstructie!
Kabouters en elfjes kon ik wegstrepen. Echt weg kon het Bunddarm niet zijn. Ergo: het bevond zich op een niet voor de hand liggende plek die ik in blinde zoekdrift over het hoofd had gezien. Reconstruerend: wat zou ik ermee hebben gedaan? Het was geen echt pakketje had ik inmiddels begrepen, maar een grote gewatteerde envelop. Wat deed ik meestal met nog bruikbare enveloppen? Die borg ik weg bij een stapel verpakkingsmateriaal, voor later hergebruik.
Opgewonden liep ik naar mijn cockpit. Vond naast mijn bureau een bovenmaatse bruine envelop met een stempel van Deutsche Post, iets te slordig opengescheurd.
Nog half ongelovig maar immens opgelucht haalde ik er het mapje uit. 


vrijdag 1 november 2024

NOVEMBER

 

De nederige dagen van november zijn weer gekomen, grijze als een emmer.
Ik citeer dat altijd verkeerd, als: De lege dagen van November zijn gekomen, grijze als een emmer. Met alle respect voor Gerrit Achterberg vind ik het zo mooier.
Zo leeg of nederig als in Achterbergs gedicht zijn die dagen gelukkig nog niet meteen.
Het is wel druilerig en mistig buiten - Bommellezers denken bij dit weer meteen aan De Toornviolen. In dat verhaal druilt de natuur mistroostig, oktober lijkt al ver weg, oktober was bijna zomer. 
In het park zit ik langer op mijn bankje dan normaal. Ik masseer mijn pijnlijke vingers, wijs en ring, aan de linkerhand. Toch geen gitaar- of luitblessure, toch artrose, ouderdom? 
Het is nog geen Allerzielen maar ik denk aan de dierbaren die het laatste jaar gestorven zijn. Dat mag trouwens ook nú, want in zuidelijke landen worden de doden reeds op Allerheiligen herdacht. Ik heb daar al eens over geschreven, rond deze tijd.
Ik denk aan Joch, aan Boris, aan die lieve Ruud, toch ook een beetje aan Ria, hoewel er weinig liefde tussen ons was, maar ze was oud en dement en de tijd was op dreef als heelmeester. En verder teruggaand aan die andere Ruud, een aneurysma en weg was hij. Aan Marcel, aan Ome Sjaak, aan Kees. Aan Ger natuurlijk, Ger. Tot aan 2016 ga ik met mijn gedachten, naar mijn vader die op 26 oktober van dat jaar stierf. Dat jaar was een waterscheiding. De belangrijkste dag in het leven van een man is de dag waarop zijn vader sterft, heeft Simenon schijnbaar gezegd. Geerten mailde het me, in zijn condoleancebriefje.
2016 was ook het jaar waarop mijn kleindochter werd geboren. Symbolischer kan het niet.
De schemering valt. Ik steek een kaars aan, gewoon voor de gezelligheid.
Maar zeker ook voor allen die me voorgingen op de weg die wij allen moeten gaan.


Mijn gast in november

Als mijn Verdriet bij mij logeert
 Zegt zij dat natte duisternis
Is wat haar hart het meest begeert;
Ze houdt van bos dat blad ontbeert;
 Ze voelt de kou niet als gemis.

Ik volg, voor haar plezier alleen,
 Zij praat maar en ik luister graag:
Ze juicht dat vogelzang verdween,
Dat glinsterende mist verscheen
 Als parels op haar grijze kraag.

De bomen, zo armzalig kaal,
 Het land zo vaal, de lucht zo stom,
Voor haar een dierbaar oud verhaal,
Zij denkt dat ik daar niet om maal,
 En kwelt me met de vraag: Waarom?

Ik leerde echt niet voor het eerst
 De schoonheid kennen van de tijd
Waarin die grauwe leegte heerst,
Maar heb mijn radde tong beheerst,
 Omdat de herfst door haar gedijt.

My November Guest, Robert Frost
Vertaling JPvS

vrijdag 25 oktober 2024

Twee zeer korte Sallandse verhalen

We hebben Roy

Omdat mijn Ecco's na een jaar al versleten waren en me natte voeten bezorgden bij het wandelen in het bos kocht ik een nieuw paar bij de Scapino in Ommen. Ze waren flink afgeprijsd. Blij met mijn aankoop liep ik vrolijk babbelend naar de auto van mijn vriendin. 
Er reden twee politieauto's het plein op. Drie agenten haastten zich het terras van Eten en drinken op. Daar zat een man achter een onschuldig kopje koffie. Een grijsblonde, wat sjofele man met een tas van de Aldi naast zich. Hij keek verbaasd op naar de agenten, maakte geen aanstalten weg te lopen en liet zich mak de handboeien aandoen. Een van de agenten boog zich zijwaarts en zei in haar portofoon: 'We hebben Roy.'
We speculeerden over deze aanhouding in het brave provincieplaatsje. Ik hield het op een verwarde man die voor overlast had gezorgd. In de auto terug naar het vakantiehuis googelde ik maar het internet zweeg over het voorval.
We kookten coq au vin. We wandelden (ik met mijn nieuwe droge Ecco's) over de Lemeler Berg in de mist. Spinnenwebben overspanden hulst en jeneverbes als zilveren snoeren. We reden Duitsland in onder een strakblauwe lucht. We vergaten de arrestatie tot ik zomaar mompelde: We hebben Roy, als een soort mantra. Mijn vriendin vroeg of ik internet nog had gecheckt. Ik toetste in: 'Politie Ommen aanhouding'. Niets. Ik tikte er 'Roy' achteraan. En waarachtig. 'Serie-oplichter' Roy L. (45) alsnog opgepakt, meldde De Stentor. Roy bleek met een handige babbel heel wat auto's en fietsen voor proefritjes te hebben losgepraat om ze vervolgens nooit terug te brengen. De rover werd in heel Overijssel gezocht.
Ik herinnerde me dat ze Roy's hoofd niet hadden afgeschermd toen ze hem de auto induwden, zoals ik Wolfs en Van Dongen altijd zie doen bij een aanhouding. Dit was de niet geregisseerde werkelijkheid. 

Het vogelloze bos

De verrekijker was meegekomen en Lars Svenssons Vogelgids van Europa lag klaar maar de vogels hielden zich stil. Een paar bekvechtende gaaien, een enkel vinkje of meesje, een overtrekkende zwerm kolganzen, dat was het wel. Dat was bij ons vorige verblijf hier in de lente van 2021 wel anders geweest. Toen had ik, kersvers vogelaar, onder meer de bonte vliegenvanger en de heggenmus leren kennen. 
Op de morgen van vertrek pakte ik mijn tas. Terwijl mijn vriendin het laatste schoonmaakrondje deed stond ik op het bordes en deed wat ademoefeningen. Ik had mezelf buitengesloten. Opeens viel me op hoeveel de grote den verderop te zeggen had. Een wolkje vogeltjes streek erop neer. Er werd op de stam geklopt. Ik zette mijn app aan en er verscheen een rijtje namen: boomklever, goudhaantje, grote bonte specht, vink, koolmees, pimpelmees.
'Dat zal je altijd zien,' zei ik tegen mijn vriendin, die de stofzuiger had uitgezet en me binnen had gelaten. 'Zijn er eens vogels, ligt mijn kijker onderin mijn tas.' 
Maar toen schoot me te binnen dat er in de boekenkast een kijker van de eigenaar lag. Ik veegde mijn schoenen schoon op de mat, pakte de vreemde kijker en ging snel het bordes weer op. Maar nog voor ik de lens had scherpgesteld wist ik het al. De boom was leeg en stil. De wolk was verder getrokken. Alleen een enkel koolmeesje zat me uit te lachen. Great tit, noemt mijn app die. 


vrijdag 18 oktober 2024

Liederen van de gestorven kinderen

‘De aanwezigheid van de afwezige. Ik geloof niet dat ik die sensatie ooit zo beklemmend en troostend heb horen en zien uitdrukken’.
Aldus Alfred Kossmann over een van de door Gustav Mahler getoonzette Kindertotenlieder van Friedrich Rückert.
Rückert (1788-1866) was een geleerde, oriëntalist en filoloog, en als zodanig een soort genie: op zijn veertiende vertaalde hij de gehele Odyssee en hij bemoeide zich beroepsmatig, als wetenschapper en als vertaler, met meer dan veertig talen, waaronder Fins, Hawaïaans, Berbers, Perzisch en Oud-Ethiopisch. Zijn poëzie is daarentegen sterk autobiografisch. De dood tijdens een roodvonkepidemie van zijn twee jongste kinderen in 1833 en 1834 verwerkte hij in een cyclus van 428(!) gedichten. Het zijn aangrijpende gedichten vol van weemoedig leed, wanhoop maar ook van hoop. Rückert dichtte tegen de dood. Hij bracht alles in het geweer om zijn verdriet te rijmen met zijn leven. Toch bevat de cyclus ook verzen met een lichtere toon.
Rückert verbood publicatie van deze gedichten bij zijn leven. De integrale verzameling “Kindertotenlieder” zoals die in 1872 postuum werd gepubliceerd op initiatief van zijn zoon Heinrich was ruim een eeuw lang niet courant in druk, maar werd in 1993 weer beschikbaar door een herdruk van Insel Verlag.
Thans verschijnt bij de Statenhofpers een selectie van 35 van deze gedichten in een sprankelende vertaling van Jan-Paul van Spaendonck. Hij maakte hiervoor een gevarieerde keuze uit de reeks en voorzag daarnaast zijn vertaling van een uitgebreid informatief nawoord.
Liederen van de gestorven kinderen verschijnt als 14e deel in de reeks Saldencahiers in een eenmalige oplage van 100 genummerde exemplaren. Het werd gezet uit de Walbaum naar het oorspronkelijke ontwerp van Rückerts tijdgenoot Justus Erich Walbaum.
Het boekje heeft een omvang van 56 pagina’s. Het is te bestellen via de website van de pers www.statenhofpers.nl voor de sinds het eerste deeltje in de reeks inflatiebestendige prijs van €19,50.

(Uit de nieuwsbrief van de Statenhofpers. De snelle beslisser kan ook bij mij een gesigneerd exemplaar bestellen. Ik heb er enkele in de aanbieding. Stuur me in dat geval een berichtje. jpvanspaendonck@gmail.com)


vrijdag 11 oktober 2024

BOEKEN


Ik kreeg het eerste exemplaar van mijn jongste boekje in handen op dezelfde morgen dat de boekerij van drukker Boris Rousseeuw onder de hamer ging. Dat was even onvoorzien als symbolisch. Als het sierkabinetje met zijn eigen uitgaven deel van de veiling uitmaakte, waren daar ook titels van mij bij. De afgelopen vier jaar realiseerden Boris en ik vier deeltjes vertaalde poëzie. Heine, Aragon, Eichendorff, Hesse. Het vijfde deel, de Liederen van de gestorven kinderen van Friedrich Rückert, lag al klaar om gezet te worden. Maar eer Boris de loden letters kon selecteren stierf hij, vierenzestig jaar oud.

Ik vond Jaap Schipper, eigenaar van de Statenhofpers in Den Haag, bereid om de verweesde tekst alsnog te publiceren. Hij maakte er met zijn medewerkers een prachtig boekje van. Een delicaat, met de hand ingenaaid schriftje, dundruk, prachtig vormgegeven. Onderdeel van wat hij de Salden Cahiers noemt. Dat is een reeks boekjes van maximaal 55 pagina's waarvan het omslag gebruikmaakt van een markant lettertype, ontworpen door Helmut Salden (1910-1996). We kennen het vooral van de Russische Bibliotheek van Van Oorschot.
In Bodega de Posthoorn aan de Lange Voorhout vertelde Jaap dat hij het eerste deeltje had gezien als een hommage aan die beroemde Van Oorschot-uitgaven. Het bevatte immers verhalen en poëzie van Ivan Boenin, wiens verzamelde werk verscheen in de Russische Bibliotheek. Een knipoog naar het grote uitgevershuis - maar bij Van Oorschot waren ze not amused. Toch had Jaap het font keurig gekocht terwijl de Amsterdamse collega's het hadden laten natekenen. Het werd allemaal in der minne geschikt, en de inmiddels tot veertien deeltjes uitgegroeide reeks cahiers omvat nu ook de nooit eerder vertaalde gedichten van Friedrich Rückert.
Na een aangenaam uur rekende Jaap onze koffies af. Onder de herfstige bomen was een kleine boekenmarkt in bedrijf. Jaap moest eigenlijk werken maar kon de verleiding niet weerstaan nog even in de boeken te neuzen. Ik had een mooie uitgave van Een zwerver verliefd op de kop getikt voor een armzalige twee-euro-vijftig. Jaap en ik bleken een liefde voor Van Schendel te delen. In Vestdijk, een andere liefde van hem, beloofde ik me nog eens te zullen verdiepen, die heeft tot nog toe behendig aan mijn aandacht weten te ontsnappen.
Bij het afrekenen zag ik een Frans deeltje Maigret. Ik sloeg het open en het was verkocht. 'Quand Maigret arriva à Delfzijl'... wat een openingszin! 

Mijn vriendin en ik wilden er een dagje Den Haag van maken, een stad die ik veel te weinig ken. Het Mauritshuis lag om de hoek. Jaaps lievelingsschilderij hing er, het Stilleven met bosaardbeien van Adriaen Coorte.
Ik moet er ooit geweest zijn - ik herinner me de verrassing waarmee ik Het aardse paradijs met de zondeval zag, coproductie van Peter Paul Rubens en Jan Brueghel de Oudere, dat ik zo goed kende als kleine reproductie in mijn vaders studeerkamer. Blijkbaar was ik destijds nog niet zo geïnteresseerd in de Gouden Eeuw want verder herinner ik me weinig tot niets van dat bezoek. Voor Vermeer was ik tamelijk onverschillig, dat was voor de massa. Het Puttertje van Fabritius viel me tegen.
Nu is dat allemaal anders. Ik werd totaal overrompeld door die rijke, o zo rijke maar overzichtelijke collectie. Het Rijks? Laat me niet lachen. Als je van de zeventiende eeuw houdt moet je in het Mauritshuis zijn. Ik zou daar een apart blog aan moeten wijden. Voor nu moet u maar van me aannemen dat we er enige mooie uren doorbrachten. Als de ogen moe werden van al die pracht konden ze even rusten op de Hofvijver en het Torentje. 
We aten en dronken in de Haagsche Bierkluis.
Op de terugweg regende het. In mijn dashboardkastje lagen maar twee cd's. Het was Rachmaninovs Eerste Symfonie of een plaatje van mezelf. Achteraf zie ik het als een hommage aan Van Oorschot en de letters van Salden dat ik koos voor Rachmaninov. 


 Meer informatie volgt zodra de website van de Statenhofpers is bijgewerkt.

vrijdag 4 oktober 2024

Lezen en lunchen


Ter gelegenheid van de twaalfde Nationale Voorleeslunch mocht ik voorlezen in de OBA aan de Slotermeerlaan, vlak bij de straat waar ik mijn wilde puberjaren heb doorgebracht. Het was glashelder weer en druk op de weg, veel drukker dan het er vroeger ooit was. Het verhaal was dit jaar geschreven door Wim Daniëls, de gemoedelijke taalkundige scribent, cabaretier en tv-presentator uit Aarle-Rixtel. Het zou een klein groepje worden, waarschuwde de bibliothecaresse die me ontving. Ik trok mijn schouders op. Bij culturele bijeenkomsten in Nieuw-West ben ik wel wat gewend. Ik had het verhaal thuis eerst stil, en toen hardop gelezen en zou er hoe dan ook wel wat van maken.

Om twaalf uur, inlooptijd, waren er drie mensen, die zich koffie inschonken en een koekje van een gereedstaand schaaltje namen. Ik legde mijn tekst en leesbril op het tafeltje naast het karafje water dat daar attent was neergezet, en begon door de bieb te dwalen.
Bij de kinderboeken miste ik node De meermin, het monster en de maan; het vakblad Biblion had dat destijds zuinig besproken en het als te eng voor kinderen bestempeld; bij deze vestiging was blijkbaar niet tot aanschaf overgegaan - hoewel het boek in de buurt speelt en er een dik boek over andere enge monsters aanwezig was. Gelukkig stond er wel een rijtje met diverse deeltjes van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, de reeks buurtverhalen die ik al tien jaar lang samen met Fred Martin redigeer. 
Om kwart over twaalf werd het startsein gegeven. 'Wie nog binnenkomt mag aanschuiven'.
Ik zei maar niks. In het zaaltje zaten inmiddels vier vrouwen met hoofddoek, twee autochtone dames op leeftijd en twee wat jongere allochtone mannen. Ik werd geïntroduceerd en ging van start. Het verhaaltje van Daniëls was geestig bedoeld maar hoe ik ook mijn best deed met mimiek, stembuigingen, gebaren, ritmische versnellingen en vertragingen - het bleef ernstig stil. Toen ik klaar was hoorde ik een van de Nieuw-Westers van de eerste lichting aan haar buurman uitleggen wat een solex was.

Ik weet niet of Wim Daniëls zich bij het schrijven van zijn in de jaren zestig gesitueerde verhaal (Ome Sjef en tante Greet) heeft gerealiseerd dat senioren buiten Aarle-Rixtel, althans in de grote steden, veelal de bieb als een soort buurthuis zien. En dat die ouderen vaak van niet Hollandse afkomst zijn. Zodat de plot, die geheel draait om Tupperwareparty's en die prehistorische solex, totaal aan het grootste deel van mijn kleine auditorium voorbijging.
Of dat erg is weet ik niet. Het verhaal heeft, afgezien van een in religieus zwart gehulde vrouw die halverwege ging bellen, alle aandacht gekregen. En bij de lunch van lekkere broodjes even later prees mijn buurman (die een elegante bloes en een fraaie ring droeg en de tijd nog las op een mooi zilveren polshorloge) me omdat ik zo goed kon lezen. Zijn kinderen konden het ook goed maar hijzelf had het nooit echt kunnen leren.
Het was de bedoeling van de organisatie dat men, na het voorlezen, met elkaar in gesprek zou raken over het gehoorde. Hier kauwde en slikte iedereen aanvankelijk in verlegen stilte. En toen het gesprek toch loskwam ging het vooral over de Turkse dames van de Fitness, die het, anders dan hun Marokkaanse collega's, vertikten om Nederlands te spreken, zodat de Marokkanen zich buitengesloten voelden. 
Ik nam afscheid en liep via de markt op Plein 40-45, waar tegenwoordig vooral djellaba's worden verkocht, naar het overdekte winkelcentrum om me in de Appie even op vertrouwd terrein te voelen. 
Brabant en Slotermeer, dat gaat niet zo goed samen, mijn vader wist het al.


vrijdag 27 september 2024

VICTORIA


'Hier was ik muzikaal even de weg kwijt. [...] Ik heb Liesbeth echt tekortgedaan op deze plaat.'
Aan het woord is Boudewijn de Groot. In het prachtig uitgegeven Boudewijn de Groot Oeuvreboek becommentarieert hij elk liedje waar hij als zanger, auteur of producer voor tekende. Ik kreeg het boek van mijn broers voor mijn verjaardag en nu we binnenkort weer voorstellingen van Wat geweest is, is geweest gaan doen, studeer ik er vlijtig in. Een ware bijbel voor de De Groot-vorser.
Nieuwsgierig geworden door deze harde zelfkritiek van de meester zocht ik de plaat waarvan hier sprake is, Victoria van Liesbeth List, op Youtube. Ik was verrast door wat ik even later hoorde en luisterde hem helemaal af.

Ik weet nog, of kan me levendig voorstellen, wat ik er destijds in 1970 van vond, of van zou hebben gevonden. Een drukke, bonte chaos, in mijn jongensoren gelikt en commercieel zonder pakkend of suggestief te zijn. Muziek van Boudewijn, een tekst van Lennaert in het titelnummer, gedichten van Campert, Claus en Nooteboom, covers van contemporaine hits, amusement, chanson, jazz, arty-farty. Men heeft waarschijnlijk gedacht: als we alles wat naam en faam heeft laten samenwerken moet er vanzelf iets goeds ontstaan. Bekende misvatting.
En Boudewijn had wel gelijk: zijn melodieën klinken als een ongeïnspireerd voortborduren op het succesvolle flowerpower album Picknick. Ook Lennaerts tekst is een verzameling Nijghse clichés. Er heit een klok, een nachtwacht met een uilenkop doet zijn ronde, we kennen het van Boudewijns single De nachtwacht.

Maar! Wat toen een nadeel was, is nu een voordeel. Het album klinkt anno 2024 als een concentraat, zeg maar een muzikaal bouillonblokje, van de tijdgeest van toen. Wat modieuze psychedelica, een voorzichtige gooi naar symfonische rock, een handvol literaire allure. Kosten noch moeite zijn gespaard. De toen razend populaire Buffoons doen mee als achtergrondkoor, Rick van der Linden van Exception gaat los op orgel en piano en dirigeert, Thijs van Leer speelt fluit en componeert het titelnummer.
Maar vooral is de plaat een monument voor de Vlaamse meesterarrangeur Albert Lepage alias Bert Paige (Voor de overlevenden, Picknick, Nacht en Ontij). Ik ken zijn bewonderde en geliefde partituren te goed. Nu een onbekende of vergeten plaat te ontdekken met zijn meteen herkenbare geraffineerde en romantische arrangementen (hij dirigeert ze ook zelf) is een toegift op die tijd. Je verlangt altijd naar meer, als je vroeger een favoriete plaat had. Meestal moet je het doen met alternatieve versies, demo's en andere extra's. Nu komt een verwaarloosd magnum opus zomaar mijn kant op.
Victoria is een rijke, volle plaat. Misschien té rijk en vol om honderd procent geslaagd te zijn. Ware het niet om Paige en om de mooie stem van de jonge Liesbeth, ik zou hem misschien geen tweede keer beluisteren.
Jammer dat er voor de zekerheid nog wel een opzichtige knieval voor de commercie werd gedaan. Brug over troebel water sluit de plaat slapjes en melig af. 

Enthousiast geworden bestelde ik een gaaf (mint) exemplaar via internet. Vijf euro, 7.50 verzendkosten.
De plaat kwam een paar dagen later, stevig in karton verpakt. Als bonus kwamen er twee niet bestelde platen mee. Een curieuze keuze van de handelaar. Had hij of zij een willekeurige greep gedaan uit de bak "onverkoopbaar", of bestaat er een algoritme dat zegt: Wie van Liesbeth List houdt, houdt ook van de cantates van Jean-Baptiste Morin (1677-1745) en van de Japanse New-Age componist en synthesizertovenaar Masanori Takahashi oftewel Kitaro (1953)? 
Ik ga allebei de platen beluisteren. Want je weet maar nooit.


Post scriptum - Om de plaat recht te doen: De eerste beluistering thuis viel tegen. Was ik niet te enthousiast geweest? Maar een paar dagen later luisterde ik nog eens. Mijn bevindingen waren anders dan bij de eerste kennismaking. Ik vind nu dat Boudewijn zichzelf tekortgedaan heeft, een of twee van zijn liedjes zijn wel degelijk van bij hem passend niveau. En wat dat 'melige' einde betreft: dat hyperactieve pianospel van Rick gecombineerd met het warme, trekkerige legato zingen van Liesbeth levert een fascinerend contrast op.

vrijdag 20 september 2024

Manen en maantjes


Gisteren, op de kop af een dag na een gedeeltelijke maansverduistering, was het vollemaan. En niet zomaar een. Een supermaan; en ook nog eens de eerste volle van de herfst.
De harvest moon waarover Neil Young op de gelijknamige plaat uit 1992 zong (niet te verwarren met het iconische Harvest uit 1972) heet in het Nederlands oogstmaan, boekweitmaan of bindmaan. Gezien de etymologische verwantschap van harvest en herfst zou ik pleiten voor de naam "herfstmaan". Wel her en der te vinden op internet (en door mij in het verleden onder andere gebruikt in een liedjestitel) maar niet in het woordenboek opgenomen. Dit exemplaar was dus een superherfstmaan
Zij (maan is vrouwelijk, wat de Duitsers ook denken) stond in Pisces, het Teken van de Vis.
(Ook al een liedje van mij: het is mijn sterrenbeeld en ik heb me, hoewel geen aanhanger van de astrologie,  altijd herkend in de karakterbeschrijvingen die gangbaar zijn als het om Vissen gaat.)

Volgens de spirituele broeders en zusters ontvouwt zich met een supermaan in die positie een krachtige energetische gebeurtenis. Het moment nodigt me uit om diep in mezelf te duiken. Welke lering kan ik uit het verleden trekken? Wat kan ik loslaten, wat neem ik mee? 
Ik zat op een bankje in de warme septemberzon (de Indische zomer, las ik ergens op Facebook) en overdacht wat de spirituele gemeente me voorhield: het was nu tijd om te oogsten. De vruchten van mijn harde werk waren plukrijp. Ik mocht genieten van mijn successen en mezelf mijn tekortkomingen en zelfs misstappen vergeven. Normaal gesproken onderdrukte emoties kwamen misschien boven en boden me een kans op diepgaande spirituele groei. Nieuwe dromen en ambities lokten en als ik op mijn intuïtie vertrouwde en naar mijn innerlijke stem luisterde waren er ongekende nieuwe mogelijkheden.

Zover de theorie. In werkelijkheid was ik futlozer dan ooit. Ik hing meer op dat bankje dan dat ik erop zat. Ik was ertoe overgegaan weer eens een milde stemmingsverbeteraar te slikken en als gevolg daarvan droomde ik heftig en confronterend. Wat er in me opkwam aan emoties en inzichten beviel me maar matig. Hoogstens kon ik erkennen dat er een realisatie was van wat mijn stemming bepaalde. Ik bedroog mezelf niet en keek kritisch naar binnen, zoveel was zeker. Maar of dat iets opleverde? 
Ik dacht na over neurotransmitters (de zg. geluksstofjes) en de rol die deze hormonen in ons leven spelen. Endorfine, dopamine en hun broertjes en zusjes. Nog steeds waren er te veel pieken en dalen in mijn bestaan. Van het egaliseren van stemmingen was te weinig sprake hoewel het dagelijkse mediteren dat ik doe daar een gunstige invloed op heet te hebben. En dat had soms onvoorziene gevolgen.
Bij de langzaam maar zeker vorderende lezing van Doctor Faustus van Thomas Mann kwam ik de volgende passage tegen: 

'"Mensenschuw" noemde hij zichzelf en hij had daarmee, zei hij, niets tot zijn eigen lof gezegd. In deze eigenschap, oordeelde hij, kwam een gebrek aan warmte, sympathie, liefde tot uitdrukking...'

Ik schrok daarvan. Mijn met het klimmen der jaren weer groeiende mensenschuwheid heb ik altijd gezien als een tekortkoming die ik liever niet had bezeten maar die toch onschuldig is. Ikzelf heb er last van maar ik doe er de anderen geen kwaad mee. Nu leek het me opeens toch wat minder onschuldig. Schoot ik inderdaad tekort in liefde en sympathie voor mijn medemens?
Zeker is dat ik, als ik me lekker voel en van mijzelf houd, véél positiever tegenover anderen sta dan op momenten dat de endorfine niet ruim voorhanden is. Ik uit dan min of meer ongegeneerd mijn gevoelens. Dronken liefdesbetuigingen, ach, ze waren talrijk. Geremde personen hebben nu eenmaal een ontremmer nodig voor ze zoiets durven.
Maar het idee dat ik anderen ongewild lijk te minachten of misschien wel kwets als ikzelf niet lekker in mijn vel zit was nieuw voor me.
Misschien komt dat inzicht toch doordat het licht van de superherfstmaan op de bladzijden van Thomas Mann, de Tovenaar, viel?

Later op de dag las ik dat we een tijdelijke metgezel uit de ruimte hebben. Een buurmaan, een minimaantje van tien meter breed draait deze herfst zijn hoefijzervormige baan om de aarde. Wat dat voor invloed heeft op ons Vissen, daarover heb ik de spirituelen nog niet gehoord. 


Illustratie: 
Takahashi Shōtei (1871-1945) "Herfstmaan bij de Tama-rivier"