vrijdag 13 december 2024

Sagen en legenden


In 
Doctor Faustus van Thomas Mann ging het over Clemens Brentano. Van die Duitse schrijver (1778-1842) wist ik  weinig meer dan dat hij de samensteller (en ook wel eens auteur) was van een verzameling volkspoëzie getiteld Des Knaben Wunderhorn
Er hangt een reproductie boven mijn bank, een erfstuk van mijn vader. Im Walde heet het schilderij van Moritz von Schwind, maar het is beter bekend als Des Knaben Wunderhorn. Voor mijn vader symboliseerde dat beeld zo'n beetje alles wat hij onder Romantiek verstond.
Van Mahler, door wiens gelijknamige liederencyclus enkele van de gedichten uit Brentano's verzameling nu nog algemeen bekend zijn, hield mijn vader dan weer niet. Die vond hij nogal hysterisch geloof ik. Meta-romantisch, al zal hij dat woord nooit in de mond hebben genomen: net zo aanstellerig als de muziek waarvan het de beschrijving zou moeten zijn.

Bij het aansluitende googelen (dat men in dit geval gerust studeren mag noemen) stiet ik al gauw op een blijkbaar overbekend gedicht van Brentano: Zu Bacharach am Rheine. Er ging me een licht op. Ik kende die woorden!
Ik zocht op mijn blog. Leve de zoekfunctie in dat vakje linksboven. Jawel: in augustus 2019 had ik in Frankrijk een bundeltje gedichten van Guillaume Apollinaire aan straat gevonden en mee naar de tent genomen. Tot mijn verbazing had er een gedicht over de Loreley in gestaan. Ik had voetstoots aangenomen dat Apollinaire in de voetsporen van Heine was getreden maar dat was niet het geval. 

In Bacharach woonde een fee met zulke blonde haren
Dat alle mannen reddeloos betoverd waren

Zo begint Apollinaire. Het gedicht van Brentano begint als volgt:

In Bacharach aan de Rijn
Daar woonde een toverfee,
Zij was zo mooi en fijn
En sleepte veel harten mee. 

Mijn kennis schoot destijds tekort. Niet Heine was het voorbeeld van Apollinaire, maar diens voorloper Clemens Brentano. In Brentano's ballade uit 1801 (23 jaar voor Heine Die Loreley schreef) wordt voor het eerst de geheimzinnige en tragische vrouwenfiguur Lore Lay geïntroduceerd.  Haar verhaal (al vertalend samengevat door Apollinaire) maakte indruk op tijdgenoten en vond zóveel navolging (onder meer in het populaire gedicht van Heine) dat men na verloop van tijd dacht met een oude sage te maken te hebben. Er was echter slechts sprake van een verzinsel van Brentano, losjes gebaseerd op diverse legenden rondom de voor schippers zo gevaarlijke rots.
Die heette overigens wel al Die Loreley. Over de herkomst van die naam verschillen de taalgeleerden van mening.


Het hele geval deed me sterk denken aan het ontstaan van de mythe rond het monster van Loch Ness. Ook daar werd een verhaal verzonnen dat een eigen leven ging leiden en de status van oude legende kreeg. 
Ik zoek in mijn blogs. Vrijdag 20 mei 2016. Ik zojuist had een boek gekocht van Ronald Binns: The Loch Ness Mystery Solved. 

'Binns is naar de bronnen van het mysterie teruggegaan, namelijk naar de eerste waarnemingen, hun omstandigheden en hun gevolgen. Scrupuleus registreert hij, stap voor stap, geheel volgens de wetten van de onderzoeksjournalistiek, het ontstaan van de hype in 1933. En wat blijkt? Alles rammelt, alles is dubieus. Als je zijn reconstructie van de feiten leest kun je je niet voorstellen dat er nog iemand serieus onderzoek zou gaan doen naar het monster.
Dat dat toch gebeurd is, keer op keer, komt doordat niemand de moeite heeft genomen die eerste berichten goed te lezen. Het een leidde tot het ander, en op een gegeven moment was het een voldongen feit dat er een sterk gewortelde legende bestond, die toch wel een grond van waarheid moest bevatten.
Die legende bestond eigenlijk helemaal niet, die wortelde in die paar flutberichtjes, maar dat wist niemand meer. Binns boek is niet zozeer een zoektocht naar het monster, als wel de ontrafeling van een 
urban legend.

In mijn eigen verhaal (Monster, mythe en muziekheb ik de vraag gesteld of de mythe van het Sloterplasmonster eigenlijk wel echt bestond, voordat ik er een liedje over schreef. Was het niet alleen een 1 aprilgrap van de Telegraaf geweest, en wat melige bangmakerij van kinderen onder elkaar, waaromheen ik de "levende legende" had gefantaseerd? Door erover te schrijven en te zingen gaf ik vlees en bloed aan het twijfelachtige sprookje en deed aan "mythopoësis": ik boetseerde een mythe uit het bijna-niets; uit een handvol grappen en kinderverhaaltjes.
En waarom? Omdat het zo gelopen was, omdat ik van pen en lier moet leven, en het liedje een eigen leven was gaan leiden.

In het geval van Loch Ness lijkt zoiets in het groot te zijn gebeurd. De een praatte de ander na, er verschenen (quasi)wetenschappelijke studies, er werd veel geld in wetenschappelijk onderzoek gestoken. Wat als een lokaal komkommertijdbericht begon werd zucht voor zucht opgeblazen tot een wereldwijd fenomeen. Diep in ons hart willen we allemaal in monsters geloven, ook al weten we dat ze niet bestaan. Als er geen mythe is, dan maken we die wel.'


Geen opmerkingen: