donderdag 29 augustus 2019

Klokken en menhirs

1. Natuurpoort, hotelinspectie en een Franse Loreley

We reden pas laat weg en hadden geen zin en ook geen enkele reden om ons te haasten. Mijn vriendin herinnerde zich dat bij Ossendrecht, vlakbij de Belgische grens, een natuurgebied ligt dat de Brabantse Wal heet. Zo klopten we anderhalf uur later aan bij de Volksabdij Onze-Lieve-Vrouw ter Duinen, een gebouwencomplex in neoromaanse stijl uit 1941 dat van alles geweest is, van werklozenproject en opvangcentrum voor dakloze monniken en NSB-kinderen via ambachtsschool, internaat en bezinningscentrum tot conferentieoord en hotel. Ernaast ligt restaurant de Blauwe Pauw. Er is een grote parkeerplaats en een bord roept dat het hier een Natuurpoort is. Een sculptuur van een omgekeerde sleutel (baard in de lucht) onderstreept die claim. Alsof je niet zonder deze voorzieningen het achterliggende natuurgebied zou mogen betreden.
We aten er goed, dronken er een lokaal trappistenbier bij, sliepen best in onze propere kloostercel en maakten de volgende ochtend, na een eenzaam ontbijt in de verlaten eetzaal, een volledig legale wandeling door een prachtig bos, langs vennetjes en heide. Alles was groen, rook lekker en het weer beloofde veel goeds.
We hadden op voorgaande reizen zoveel oponthoud op Belgische steenwegen gehad dat we het land nu zo snel mogelijk doorkruisten, nu en dan frontaal belaagd door een felle vlaag regen. In het achterland van Arras zochten we onze voetsporen van drie jaar terug. Maar in het aardige Hesdin was alles op deze maandag gesloten en doods ondanks de volle zon en de montere muziek uit speakertjes. We dronken wat in een van de weinige bars die open waren. Voor logies werden we naar het nabijgelegen Marconne gewezen. We vonden er een saai ogend hotel met een grote gazontuin vol schots en scheef verspreide witte plastic stoelen. Les trois fointaines heette het iets te poëtisch. Maar we werden er vriendelijk ontvangen, de kamer had een eigen zitje aan de tuin, en toen de regen ons naar binnen joeg bleken de eigenaars, twee heren met een genotzuchtig buikje, heerlijk te kunnen koken. Ik had de vorige dag heek gegeten en me voorgenomen om, bij gebrek aan serieuze vegetarische schotels, veel vaker vis te kiezen in plaats van vlees, en zeker nooit meer varken te eten, nadat laatst weer een schuur vol van die arme dieren was gestikt. Maar nu zwichtte ik toch voor een buitengewoon smakelijke stoofschotel van porc en chorizo in tomaten, gevolgd door een crème brûlée die Johannes van Dam (die restaurants vooral beoordeelde naar hun brood en hun gezengde roomvla) gelukkig zou hebben gemaakt.
 De volgende morgen zaten we te ontbijten toen er twee even kokette als kordate dames binnenkwamen die rolkoffers achter zich aan sleepten. Ik hapte in mijn croissant en vroeg me vaag af waarom ze na enig overleg de keuken in werden geloodst. Ondertussen dribbelde de baas nerveus af en aan. Het raadseltje werd algauw opgelost. Een van de vrouwen kwam terug uit de keuken in hygiënisch tenue. Kapje, beschermende kledij, plastic handschoenen, alsof ze rechtstreeks uit de operatiekamer kwam. Er werd een lijst uit een map gehaald. Een balpen tikte kritisch punten aan. De baas had blijkbaar het een en ander uit te leggen. Hij probeerde het ijs te breken maar zijn charmes ketsten af op een stijf bevroren masker. Het lachje dat de inspectrice zichzelf uiteindelijk toestond toen het mapje was opgeborgen en de OK-kleding in de rolkoffers teruggestopt, was o zo zuinig. Was alles goed gegaan met de controle, wilde ik bij het afrekenen weten. Mais oui, geen probleem, lachte hij ongemakkelijk. Ik prees nog maar eens zijn crème brûlée. Hij wuifde ons opgelucht uit.

Geen haast hebben betekent voor ons 'klein rijden': veel op verouderde kaarten kijken en twisten over de route en iedere gril gehoor geven. Een dorpje Willeman beloofde een kasteel en een kerk die de moeite waard waren. Bovendien was het schilderachtig verscholen in het groen. We vonden het, keken er een beetje rond. Motregen streelde ons, lauw, welwillend. Op een pleintje stond een afgedankte telefooncel gevuld met boeken; Bibliocab, stond erop. Ik neusde er dwangmatig in. Ik viste een slap wit deeltje tussen de Franstalige Konsaliks uit, de naam van de vorige bezitter stond in balpen op het voorplat: Julien Helin. Alcools, van Guillaume Apollinaire - hup, die ging in mijn zak. De titel sprak me aan, en ik heb het een en ander van Apollinaire gezongen, meestal getoonzet door Poulenc.



Rond lunchtijd zaten we in de auto en keken naar de grijze façade van een verweerde gotische abdijkerk, de zoveelste. De vriendelijke motregen had zich discreet teruggetrokken en zijn barse opvolger gutste meedogenloos neer. We aten een sandwich met sterke kaas. Links van ons zagen we de gevel van een hotel dat er leuk uitzag. Maar twijfel rees: moesten we nu echt de rest van de middag en de nacht doorbrengen in dit bedrijvige plaatsje Saint-Riquier (Sint-Rikiers in het Franse Vlaams), waar we eigenlijk helemaal niets te zoeken hadden? We hadden een eindbestemming, dat was zeker. In Normandië en in Bretagne wachtten ons een gereserveerd hotel en een vakantiehuis. Maar de dagen tot we daar terecht konden zomaar vullen met willekeurig welk aardig plaatsje, leek plotseling futiel. We overwogen even om alvast naar Bretagne door te stomen (het huis was al vrij) en van daaruit terug te gaan naar Normandië voor die hotelreservering. Maar dat voelde ook verkeerd. Waarom niet - overwogen we - stoer zijn en een paar dagen gaan kamperen op onze Geheime Camping bij M.-la V., - het zou toch niet blijven regenen? En wat was erop tegen om voor de vierde of vijfde maal naar een plaats te gaan, die ons beviel? Niets toch immers? Dat denkbeeld voelde steeds beter naarmate we het lieten indalen. We lieten de middagdrukte van het stadje achter ons en reden naar de kust. De camping was er nog, ondanks zijn geheime status, had plaats, en de zon brak door. 



Op een klapstoel voor de tent hoog boven de klif bladerde ik in de gedichten van Apollinaire, die eigenlijk Wilhelm Albert Włodzimierz Apolinary Kostrowicki heette. Beneden me ruiste de zee. Het was eb. Tot mijn grote verrassing bleek Apollinaire ten minste één maal in de voetsporen van Heinrich Heine te zijn getreden. In gedachten begon ik te vertalen.

De Loreley

In Bacharach woonde een fee met zulke blonde haren
Dat alle mannen reddeloos betoverd waren

De bisschop liet haar komen voor de kanselarij
Maar sprak haar om haar grote schoonheid vrij

O mooie Loreley met ogen vol juwelen
Wie leerde jou zo knap met mannenharten spelen

Ik ben moe van het leven en vervloekt mijn mooie ogen
Wie daarin kijkt wordt in de diepste put gezogen

Het zijn vlammen in mijn ogen bisschop geen juwelen
Laat vuur en vlammen met mijn toverkunsten spelen

Over jouw lot beslissen moet een ander man
O Loreley want ik ben reddeloos in jouw ban

U moet niet lachen bisschop bid maar tot de Maagd
Dat ik zal sterven en dat God uw wilskracht schraagt

Mijn liefste is vertrokken naar een heel ver oord
Ik ben verloren beter dat u mij vermoordt

Mijn hart doet me zo'n pijn ik kan maar beter sterven
Als ik mijzelf aankijk kan ik misschien wel sterven

Mijn hart doet me zo'n pijn sinds hij er niet meer is
Mijn hart doet me zo'n pijn sinds hij vertrokken is

De bisschop liet drie ridders met hun lansen komen
Breng deze vrouw naar het klooster weg met die boze dromen

Ga mijn dwaze Lore mijn Lore met ogen die beven
Jij moet in zwart en wit habijt als non gaan leven

Maar toen ze met hun vieren op weg waren gegaan
Heeft zij met glanzende ogen een verzoek gedaan

O ridders als ik beklimmen mocht die hoge rots
Om nog een keer mijn slot te zien zo schoon en trots

Om mij een laatste maal te spiegelen in de stroom
Voordat ik intreed in het klooster kuis en vroom

Daarboven liet de wind haar blonde haren vrij
De ridders schreeuwden Loreley Loreley

Beneden op de Rijn zie ik een scheepje varen
De schipper heeft me al gezien ik zie hem gebaren

Mijn hart wordt week wordt zacht dat moet mijn liefste zijn
Ze buigt zich ver omlaag en tuimelt in de Rijn

Want in het water wiegend zag ze haar gezicht
Haar ogen de kleur van de Rijn heur haar het middaglicht


(Schets. Maar het gebrek aan regelmaat en interpunctie zijn geheel op rekening van Apollinaire)




Geen opmerkingen: