dinsdag 22 augustus 2023

Roadtrip, slot

Het is niet eens zozeer wat je ziet of wat je meemaakt. Wat een familiereisje vooral bijzonder maakt is het samenzijn. Een veilig vertrouwd clubje dat tegen een wisselend decor zijn eigen dingen doet. Hoe leg ik het uit aan iemand die niet het geluk heeft te begrijpen waarover ik het heb? Ik kan alleen namens mezelf spreken. Normaal sla ik mezelf oplettend gade. Ik denk verbaal, in volzinnen. Ik leef secundair; eerst overwegen, dan pas doen. Bij het geprolongeerde feestje dat zo'n roadtrip is los ik langzaam op in de groep. Het denken wordt een gemurmel op de achtergrond, intuïtief, eerder in beelden dan in woorden. Ik druk me direct uit en handel impulsief. Dat kan, omdat er een vangnet is: de schoot van de familie. 


De kat van Givet

Op de terugweg wilde ik graag langs de Franse grensplaats Givet, omdat het boek dat ik aan het lezen was, Chez les Flamands ("Maigret en de familie Peeters"), daar speelt. Het was er zonnig en druk. Ik zag in een oogopslag dat ik er niets van de druilerige en provinciale sfeer van Simenons meer dan negentig jaar oude familiedrama zou terugvinden.  
We zochten een tijd naar een parkeerplaats. Er verscheen een gaatje, ik wurmde me erin en we stapten uit de volgeladen auto. Terwijl ik het portier dichtdeed zag ik een man met een plastic reismand die worstelde met zijn ontsnapte kat. Hij probeerde haar terug te stoppen maar de kooi was gammel, de sluiting was stuk en met tiewraps gerepareerd. Vier paar ogen volgden het gebeuren bezorgd. Toen de kat weer dreigde weg te schieten was mijn jongste dochter er het eerst bij. Aan de mand viel niet veel te doen. De man had de kat nu stevig beet. Hij bloedde aan zijn arm. Hij vertelde in uitstekend Engels dat hij onderweg was naar de dierenarts, de kat had last van stomach problems. Konden wij hem misschien een lift geven? Het was een ritje van vijf minuten. Hij wees naar de Maas. Daar aan de overkant. 
Er was niet echt overleg. We keken elkaar aan, dat was genoeg. Ik zei dat we niet met z'n allen in de auto konden. Ik koos mijn jongste uit om mee te gaan. Zij had dierverzorging gestudeerd. Ze nam voorin plaats met de kapotte mand waarin een opgevouwen handdoek lag. De man schoof achterin met de stevig omklemde kat, een cyperse met een rommelige vacht. Een penetrante ammoniakgeur verspreidde zich door de warme auto. Mijn oudste dochter en mijn vriendin bleven achter.
Over de Pont des Américains ging het. Door een lange straatweg een buitenwijk in. We moesten op een bedrijventerrein bij de McDonalds zijn, had mijn passagier gezegd, daar was de kliniek. Een heel eind lopen leek me, terwijl ik door het spitsverkeer manoeuvreerde en steeds verder weg van mijn halve familie raakte. Al die tijd (veel langer dan de beloofde vijf minuten, al kon ik dat niet met zekerheid zeggen want mijn dashboardklok was op nul gesprongen toen de Franse hulpdienst mijn auto had herstart, maar dat is een ander verhaal) - al die tijd praatte de man. Hij had, zag ik in mijn achteruitkijkspiegel, een vriendelijk open gezicht, mager, met nerveuze trekken. Al snel rook ik dat er iets ongewoons aan hem was. De weg kwijt, verslaafd, ziek? Zenuwachtig ratelde hij maar door, gretig, als om een mogelijke stilte voor te blijven. Hij had jaren in Canada gewoond, maar was voor zijn dochter hiernaartoe gekomen. Zijn moeder was Duits en hij was twee- of eigenlijk drietalig. Nederland was prachtig, maar wel duur. Waarom waren we hier als we in Amsterdam woonden? En waren we weleens in Canada geweest? Ook heel mooi, en bovendien juist heel goedkoop. Hadden wij soms ook poezen, dat we zo met hem begaan waren? Zelf had hij ook nog een Duitse herder. 
Nog altijd reden we op zijn aanwijzingen door rommelige buitenwijken. Ik begon me wat ongemakkelijk te voelen. Kwamen we nog wel van hem af, had ons goede hart ons niet in een fuik gelokt? 
Maar hij wees naar de MacDonalds en ja, daar stond een bordje "HospitaVet". Zet me hier op de hoek maar af, zei hij, dan kunnen jullie makkelijk keren en terugrijden. Hij zou van de dierenarts wel een mandje te leen krijgen en anders kocht hij er een bij de Carrefour. Hij bedankte ons overvloedig en liep met de kat onder zijn bebloede arm de kliniek in.
Even later waren we een beetje beduusd terug op de parkeerplaats. Onze plek was bezet. Maar onze reisgenoten die we zomaar in een wildvreemde stad hadden achtergelaten waren er nog. 


Geen opmerkingen: