vrijdag 26 mei 2023

Hermann Hesse als dichter


‘En Goldmunds laatste woorden brandden als vuur in zijn hart’. 
Dat waren de laatste woorden van Hermann Hesses roman Narziss und Goldmund (1930), en ze grepen me bij de strot toen ik ze las als veertienjarige. Ze toonden glashelder aan dat Narziss, de ascetische en erudiete monnik die in zijn hoofd leefde, ongelijk had, en dat zijn jonge vriend Goldmund, een nieuwsgierige, sensuele, artistieke zwerver die zijn hart volgde, het bij het rechte eind had: men moest het leven ten volle leven, het onderste uit de kan halen, ongeacht de consequenties, iets anders telde niet! Rock & roll… niet voor niets was Hesse de huisfilosoof van de hippies.
Het blijft een mooi boek. Maar achteraf treft me de onderliggende dualistische filosofie als tamelijk puberaal. Een middenweg zou Hesse later pas gaan bewandelen, toen hij sympathiseerde met het Zenboeddhisme en een balans zocht en vond tussen zintuiglijkheid en intellect, tussen hart en hoofd, en de realiteit omarmde in al haar schijnbaar tegenstrijdige facetten. De Duizend Dingen. Dit en Dat. Het is alles één. Waarom het leven proberen te vangen in zulke simplificaties? In verstand óf gevoel? Of zelfs in de ‘honderden personen’ die in de protagonist van Der Steppenwolf (1927) huizen? Waarom zou je de bonte chaos die het aardse bestaan blijkbaar is bezweren met tekortschietende formules, etiketten, denkbeelden, theorieën?

Hesse werd in 1877 geboren in Calw aan de rand van het Zwarte Woud. Zijn ouders waren Lutherse missionarissen, beiden met een exotische achtergrond: moeder was geboren in India, vader in het destijds Russische Estland. De kleine Hermann was een overgevoelig kind met een sterke verbeeldingskracht en een eigen willetje, dat slecht paste in dat gedisciplineerde en strenggelovige milieu. Hij werd in verschillende ‘instellingen’ geplaatst en beleefde als vijftienjarige zijn eerste zenuwinzinking. Gedachten aan zelfmoord waren nooit ver weg en zouden zich tot diep in zijn volwassen leven periodiek aan hem blijven opdringen. Intrede in het klooster moest uitkomst bieden. Maar de rebelse jongen vluchtte weg uit Maulbronn, dat later model zou staan voor het klooster Mariabronn uit Narziss und Goldmund. Een theologische toekomst was niets voor hem. Hij wilde ‘of dichter, of helemaal niets’ worden. Hij ging werken in een boekhandel en snoof gretig de geuren van de literaire wereld op. In 1898 verscheen zijn debuut Romantische Lieder

Hoewel hij debuteerde als dichter en in 1962 eindigde als dichter, meer dan duizend gedichten schreef en vele bundels publiceerde wordt Hermann Hesse vooral gezien als een prozaschrijver. De Nobelprijs won hij niet voor Ravenna of Beim Schlafengehen. Die kreeg hij voor zijn psychologische romans. Iedereen van mijn generatie verslond Narziss und Goldmund, Siddharta en Der Steppenwolf. Nog steeds spreekt de romantische thematiek (de zoektocht naar begrip van het eigen innerlijk, naar de zin van het vluchtige leven en de eigen plaats in de wereld) tot de verbeelding van vooral jonge lezers.
Die durende populariteit heeft de status van zijn poëzie overvleugeld. Of zelfs overschaduwd.

In het nawoord van de verzameluitgave Die Gedichte schrijft redacteur en Hesse-kenner Volker Michels: ‘Wat voor de componist inval en thema zijn, die vervolgens symfonisch georkestreerd, gevarieerd en ontwikkeld worden, is voor Hesse zijn lyriek, waarvan de motieven korte tijd later in vertellingen en romans terugkeren. In de vorm van een lied lopen Hesses gedichten vooruit op wat in zijn proza complexer wordt geïnstrumenteerd.’

Ik merk dat die formulering me ergert. Wat vind ik nu eigenlijk van die in ons taalgebied weinig bekende en daarmee onderschatte gedichten? Zijn romans doen me bij teruglezen vaak gedateerd, onnodig wijdlopig en soms ronduit dweperig aan. Hoe is dat met zijn poëzie? 
Na het vertalen van twee van de grootste Duitse dichters, Heine en Eichendorff, ligt een vergelijkend warenonderzoek voor de hand. In veel van zijn gedichten komt Hesse in de buurt van zijn voorbeelden; hun echo (vooral die van Eichendorff - de ironie van Heine komt minder vaak aan bod) is opvallend. In zijn beste verzen stelt hij zichzelf moeiteloos op hetzelfde niveau. Soms overtreft hij zijn leermeesters - er zijn flonkerende pareltjes in zijn dichterlijk oeuvre te vinden die te lang ongezien zijn gebleven door het accent dat op zijn werk als denker, romancier en spiritueel gids van de sixties ligt.  
De minst geslaagde gedichten zijn die, waarin een levensbeschouwelijk inzicht in poëtische metaforen wordt geperst. De eenvoud gaat verloren en de lyriek lijdt eronder. De taal neemt zijn toevlucht tot een abstracte woordkeus die in een essay meer op zijn plaats zou zijn. Deze gedichten lezen inderdaad, beste Volker, als de synopsis van een van zijn filosofische romans. 
Maar in zijn beste gedichten is daar geen sprake van. De beknoptheid van de eenvoudige, traditionele vorm, van het literaire volksliedje op de wijze van de negentiende eeuw, voorkomt dat hij oeverloos uitweidend zwelgt in mooie woorden, zoals te vaak in zijn boeken. Diezelfde beknoptheid dwingt hem tot het puntig formuleren van zijn spirituele inzichten. Zo worden de gedichten geen ‘voorstudies’ van zijn grote werk, maar eerder de kostbare essentie ervan in een notendop. 


Beim Schlafengehen

Nun der Tag mich müd gemacht,
Soll mein sehnliches Verlangen
Freundlich die gestirnte Nacht
Wie ein müdes Kind empfangen.

Hände, lasst von allem Tun,
Stirn, vergiss du alles Denken,
Alle meine Sinne nun
Wollen sich in Schlummer senken.

Und die Seele, unbewacht,
Will in freien Flügen schweben,
Um im Zauberkreis der Nacht
Tief und tausendfach zu Leben.


Bij het slapengaan

Moe van wat de dag ons bracht,
Wil mijn vurige verlangen
Dankbaar deze sterrennacht
Als een slaperig kind ontvangen.

Handen, zie van werken af,
Hoofd, vergeet nu je gedachten,
Alle moeite die ‘k me gaf
Mag in sluimering verzachten.

En de ziel, door niets gestoord,
Mag op vrije vleugels zweven,
Om in ’t nachtelijk toveroord
Diep en duizendmaal te leven.

(Vertaling JPvS)


Geen opmerkingen: