vrijdag 3 november 2017

Op een kotter het verleden in

Ik aarzelde lang of ik wel moest gaan. Ik was nog steeds zwaar verkouden, en daarbij: werd het niet eens tijd om het verleden te laten rusten? Lennaert was nu bijna vijftien jaar dood; bij de presentatie van de heruitgave van zijn roman Tobia, eerder dit jaar, had ik ook al gemengde gevoelens gehad. De nogal plichtmatige weemoed waarmee zijn gedachtenis kunstmatig in leven werd gehouden, de machteloze woorden die bij zo'n gelegenheid gebruikt werden, steeds dezelfde, het vergrijzende publiek, het ons-kent-ons-gevoel - het leek of ik aanwezig was bij een liturgie van een krimpende sekte: de boekhandel was hun schuilkerk, de zoutjes en nootjes hun hosties. Anderhalf uur voor aanvang hakte ik de knoop door. For old times' sake dan maar weer, en ik moest toch een beetje onder de mensen komen. Hoestend reed ik naar Haarlem.
In De Waag aan het Spaarne, bakermat van de Nederlandse folkscene, was het druk, je kon er je kont niet keren. Ik zag veel bekende gezichten, maar zagen ze mij ook? In Haarlem voel ik me een eeuwige buitenstaander. Ik had in februari toch nog een tijdje met Janwillem Schrofer staan praten, nu keek hij dwars door me heen. Ook oud-burgemeester Pop, die me bij menige gelegenheid heeft horen zingen, herkende me niet. Ik stapte op Astrid af, om wie het allemaal draaide vandaag: haar boekje Varen met de Jonge Jacob werd gepresenteerd. 'Weet je nog wie ik ben?' vroeg ik maar voor de zekerheid. We zoenden. 'Ik had je niet herkend, met die eh... hoed,' improviseerde ze. Ik weet niet wat dat is, ik geloof toch niet dat ik zo'n doorsnee kop heb; het zal een zekere afhoudende uitstraling zijn, die me parten speelt. 'Kom niet te dichtbij, ik ben hier wel, maar wil er liever niet zijn'. Of: 'Ik ben hier incognito, als anonieme verslaggever voor mijn eigen privékroniek; u wordt geacht mij te negeren'. Kijkt u maar naar de foto hierboven: daar staat een toeschouwer, een verdwaalde gast, per vergissing aanwezig, hoewel niet ongenood.
De ceremonie ging van start. Kees de Bakker, de sympathieke baas van uitgeverij Conserve, sprak. Astrid zong. Pop sprak. We kregen een glas en Astrid signeerde onze zojuist aangeschafte boekjes. Het was allemaal heus gezellig, en toch had ik dat gevoel weer: dat ik bij een ritueel aanwezig was. Onderweg naar huis kon ik iets beter duiden wat me dwars zat. Ik heb die mens gekend, die Nijgh. Vrij goed zelfs, voor zover iemand hem kón kennen. Iedere keer dat er zo'n monumentje voor hem wordt opgericht, met de bedoeling hem te eren, heb ik het gevoel dat hem tekort wordt gedaan: elke steen die er bij komt lijkt iets weg te halen van de levende Lennaert zoals hij nog in mijn hoofd woont. Monumenten zijn er voor de doden. En ik wil niet dat Lennaert dood is. Ik wil niet dat hij gemummificeerd wordt, dat zijn raadselachtige hoofd wordt versimpeld omwille van het begrip. Dat zijn vloeibare trekken worden gefixeerd. Ik had graag gehad dat ze een echt standbeeld van hem hadden gemaakt, in plaats van dat knullige ding met die letters achter de Sint Bavo. Maar zijn nagedachtenis mocht niet verstenen, en dat gebeurde onwillekeurig, iedere keer dat er zo in officiële sfeer het glas op hem werd geheven, voor een steeds ouder publiek van insiders. Zo ongeveer gingen mijn gedachten, terwijl het silhouet van Haarlem vervaagde en ik Amsterdam naderde.
De volgende morgen zette ik me met koffie en boekje in mijn stoel bij het raam. Ik merkte al gauw dat ik hier niet met een literair werk in handen zat. Astrid schrijft zoals ze praat. Maar toen ik daar eenmaal aan gewend was werd ik meegenomen, op het ritme van haar grillige zinnen, naar heel vroeger, naar de tijd waarin zij en Lennaert, pasgetrouwd, op hun kotter door IJsselmeer en Waddenzee voeren. Ik leerde nieuwe dingen. Ik begreep sommige dingen beter. Dit was geen grafmonument, integendeel: de aarde rond de marmeren sokkel werd weggegraven en de wortels van de keurige cipressen werden blootgelegd, en daar wriemelde van alles.
Ik pakte de biografie Testament erbij. Het was geen weemoed die me dreef - ik werd meegezogen in het verleden en wilde weten, wilde begrijpen. Het leven sinds 2002 vervaagde zoals het silhouet van Haarlem zich in mijn achteruitkijkspiegel had teruggetrokken. Om vier uur sloot ik beide boeken. Het begon te schemeren. Mijn dochter kwam beneden en ik klaagde tegen haar dat ik nog niets nuttigs gedaan had met deze dag. 'Je hebt toch gelezen?' antwoordde ze.
Ja, ik had gelezen. Zeker. Als een raaf.
En niemand kan beweren dat ik op deze Allerzielen de doden niet heb herdacht.

PS: Is er iemand die de storende fouten uit dat Wikipedia-lemma over Lennaert kan halen? Hij was niet de 'vaste vertaler' van Brel, als die zijn liedjes in het Nederlands zong - dat was toch echt Ernst van Altena. En zijn doodsoorzaak was heel wat complexer dan 'nierstenen' - men zie Testament.


(Foto's nr. 3 & 4: Ben van der Kooy, nr. 2: Hennie Harinck, nr. 5: Cor Mulder)

2 opmerkingen:

Roberto zei

Dat kun je zelf doen. Ga naar de wiki-pagina van Lennaert Nijgh, klik rechtsboven op "bewerken" en bewerk!

Hans Valk zei

Wat een aandoenlijke trouwfoto! Zo'n keurig knulletje als Lennaert toen was..

Ik ben wel benieuwd naar het boekje van Astrid.
Zelf vaar ik ook graag, al schrijf ik er veel te weinig over. De combinatie varen/Nijgh zou best wel eens interessant kunnen zijn. Ik vermoed zomaar dat zijn en mijn opvattingen over varen dicht bij elkaar liggen.
Je kunt het op allerlei manieren doen, namelijk.