dinsdag 12 mei 2015

De Lange Man


Het is allemaal te snel gegaan. Gisterenmorgen vroeg zag ik de lucht langzaam kleuren achter de bergkammen, gisteravond zat ik piano te spelen in Amsterdam – een zomers Amsterdam, dat gelukkig wel. Daartussen auto’s, bussen, een vliegtuig. Een korte vakantie, ingeklemd tussen verplichtingen en bedreigd door zorgen. Ik maak de staat op, hoestend door de laatste sigaret uit mijn pakje Ducados, en merk dat ik me voel alsof ik ook vandaag een vliegtuig moet halen. Onthaast voel ik me bepaald niet. Toch waren de omstandigheden ideaal om dat doel te bereiken. Ik had me twee dingen voorgenomen en beide heb ik gerealiseerd: ik heb dagelijks twee keer gezwommen en ik heb geschreven aan een ‘werk in uitvoering’, in de schaduw van een idyllisch zitje in de boomgaard. Je bent hier nu toch en je kunt niet terug, geniet er dan ook maar van, zei ik keer op keer tegen mezelf. Zoals ik u in het vorige stukje meldde slaagde ik daar tegen het einde van de week steeds beter in. Er waren prachtige uren, volmaakte momenten.
Toch voel ik me nog steeds in een morele spagaat geplaatst: ik kan leuke foto’s op Facebook zetten en zal dat vermoedelijk ook wel doen, én ik kan de droom opschrijven over de Lange Man die ik de voorlaatste nacht had – laat ik dat ook maar doen. Ergens tussen die twee uitersten ligt de waarheid.

Mijn vriend Karl kondigde zijn komst aan, en het was ook in Karls aanwezigheid dat hij zich aandiende, de Lange Man, uitgesproken met hoofdletters. Hij heette niet voor niets zo want hij stak met kop en brede schouders uit boven Karl, die zelf toch bijna twee meter lang is. Zijn lengte was wel in proportie: ook zijn borstomvang was buitengewoon. De taak waarvoor de Lange Man was gekomen was welomschreven. Hij moest mij uit de weg ruimen. Daartoe had hij een kastje met explosieven bij zich. Hij praatte niet veel en was onvermurwbaar. Mijn verweer, dat ik nog een belangrijk concert te dirigeren had, liet hem koud. Het concert zelf speelde zich af in de klokkentoren van een kathedraal. Steeds hoger vluchtte ik de wenteltrap op, in elke nis meezingend met het daar als engeltjes opgestelde koor. Halverwege riep ik de hulp in van de zangers en met ons allen slaagden we erin de Lange Man dood te slaan. Op wonderbaarlijke wijze bleef er van zijn reusachtige gestalte alleen een bloederig hoopje over ter grootte van een rat. Maar eenmaal helemaal boven was het slechts een kwestie van tijd voor hij weer aan kwam lopen, met niet meer dan een licht verwijt in zijn onaangedaan grijnzend smoelwerk, ongeschonden, het kastje onder zijn arm. Nu kon ik geen kant meer op. Ik smeekte hem om mij te sparen. Niet voor mijzelf, dat was blijkbaar zinloos, die hoop had ik al opgegeven, maar voor mijn kinderen dan toch. Kon hij met hen geen medelijden hebben? Dat argument scheen hij in overweging te willen nemen, want net voor ik happend naar adem in het caravannetje tussen de citroenbomen wakker schrok, was het gevoel van dreiging plotseling afgenomen. Mijn smeekbede omwille van ánderen scheen iets met hem te doen.
Ik maak me nooit zo druk om dromen. Ik ben gewoon geraakt aan hun omineuze karakter en hun dwingelandij. We hadden voor het leven van mijn kat gevreesd en die vrees was nog niet helemaal weggenomen. De dag voor het vertrek had ik het totaal onverwachte doodsbericht van een schoolvriend gekregen. De gesprekken van mijn vriendin en haar zuster, onze gastvrouw in Spanje, gingen veel over hun afgelopen herfst gestorven moeder. Dus dat de dood me ’s nachts kwam opzoeken was niet zo verwonderlijk. Wel vreemd vond ik het dat ik me deze droom zo goed kon herinneren, dat gebeurt me bijna nooit. Ik besloot de portee ervan goed in mijn oren te knopen.
Eenmaal weer in het zwembad, met de diep blauwe lucht boven me, de warme wind om me heen, de geur van oranjebloesems in mijn neus en het geluid van vogels in mijn oren, was de macht van de Lange Man al gauw verschrompeld en kon ik zijn dreigende woorden weglachen als de spoken van een benauwde nacht waarmee ze gekomen waren.
Zo was het in Spanje.

1 opmerking:

Roberto zei

Wanneer in de morgen de zon weer schijnt
en langzaam de nevel van het land verdwijnt,
als over het water het zonlicht strijkt,
de aarde nog donker bevroren lijkt,
dan hoor ik nog altijd zacht
zijn stem in de wind.
Zijn hoefslag ging door de nacht:
de wilde jager.