vrijdag 30 januari 2015

Morrend in Mokum


De toeristengoot van het Damrak was zelfs in januari verstopt. Ik keek naar de bleke stroom pretzoekers en probeerde me voor te stellen hoe het er was toen de hoge huizen nog aan een gracht lagen die uitgaf op de haven. Dat is lang geleden: het Damrak is in etappes aangeplempt in de tweede helft van de negentiende eeuw, ten bate van de ontsluiting van de binnenstad en de bouw van het Centraal Station en de Beurs van Berlage. Ook Nescio heeft het niet meer nat gezien. Als hij in Titaantjes schrijft: ‘Maar ’t Damrak hadden ze nog niet gedempt (…). Dat was dus nog in orde’, dan doelt hij op het stukje vlak voor het Centraal, waar nu de rondvaartboten liggen: oorspronkelijk stond ook dat op de nominatie om drooggelegd te worden.
Voor het Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis wachtte ik op mijn vriend Karl. Toen ik wilde kijken of hij soms al binnen was zag ik een bord. Ik schrok ervan. Na vijfennegentig jaar heeft Smits Koffiehuis per december 2014 zijn deuren gesloten. Binnenkort wordt er een filiaal gevestigd van de bier- en biefstukkenboer Loetje. Daar kwam Karl aanlopen. We morden wat op het wegvallen van vertrouwde ijkpunten. Stond ook de V&D, waar we vroeger tijdens de uitverkoop stapels elpees vandaan haalden, niet op het punt om het bijltje erbij neer te leggen? We liepen de stad in. Op een van de grachten hielden we verrast stil bij een antiquariaat dat we nog uit onze studententijd kenden. We neusden wat in de boeken buiten, niet gretig, zoals vroeger, maar met een lauw soort vertrouwdheid. Ik merkte op dat het bijna vreemd aanvoelde om nog te moeten betalen voor tweedehands boeken, al was het dan ook maar één of twee euro: bij mij in de buurt rukken de gevelkastjes op die boeken een tweede leven gunnen - ik heb er al menig deeltje uitgehaald en er ook verschillende mij onwelkome bandjes achtergelaten.
Ook een andere geliefde pleisterplaats, De Kroon aan het Rembrandtplein, bleek gesloten. We namen genoegen met de onduidelijk maar vooral foeilelijk ingerichte bar van de ernaast gelegen balzaal Escape. Bevreemd bezagen we een levensgroot zwart paard met een lampenkap op zijn hoofd. Ironie, of gewone wansmaak? We wisten het niet. Daar, en onderweg naar de Bazel, waar de binnenkort aflopende Breitnerexpositie op ons wachtte, mijmerden we verder over verandering en de teloorgang van veel wat goed was en niet had hoeven te verdwijnen. We zijn voor onze leeftijd modern genoeg, Karl en ik: we maken bovengemiddeld actief gebruik van het internet, Karl heeft een E-reader en ik een E-hookah. We lijden niet of nauwelijks aan nostalgie. ‘Het is eerder een soort verontwaardiging,’ zei Karl. ‘Ik begrijp niet waarom iedereen zomaar genoegen neemt met al die lelijkheid. Het wordt hoog tijd dat we dat gewoon niet meer pikken.’
In de Bazel zagen we Breitner maar vooral de imposante kluizen van het voormalige bankgebouw dat nu het stadsarchief huisvest. Al dat solide staal van Lips, in dat solide bolwerk van marmer en steen, het leek een gematerialiseerd pleidooi voor Karls woorden. Toch is het ooit modern geweest, net zo goed als Breitner met zijn voorbeeldfoto’s en zijn grauw realistische afbeelding van de stad ooit modern was. En als Nescio nu geschreven zou hebben zouden zijn novellen in Nieuw-West spelen, of in de Bijlmer, want zowel de situering van de verhalen in een recente stadsuitleg als het gebruik van spreektaal maakte zijn werk, alle heimwee ten spijt, tot voor zijn tijd modernistisch proza.
Jean Cocteau schreef ooit: ‘De kunst produceert lelijke dingen, die meestal mettertijd mooi worden; de mode produceert mooie dingen, die later lelijk worden.’
Maar bij dat mooie van de mode plaatsten wij een levensgroot vraagteken.


(Illustratie: George Breitner, 'Het Damrak te Amsterdam', circa 1903)

Geen opmerkingen: