dinsdag 10 juni 2014

ARBITER


Laatst liep ik op het Museumplein toen ik bedacht dat mijn museumjaarkaart bijna verlopen was, en dat ik eigenlijk die middag wel eens naar het Rijks kon gaan om die omstreden commentaren van Alain de Botton te lezen – ik had toch niks beters te doen. Op hetzelfde moment dat de mogelijkheid in me opkwam walmde er een nevel van onbehagen door me heen. ‘Morgen,’ dacht ik. ‘Je moet dat immers plannen. Zomaar in een impuls, dat gaat niet; dan ben je niet voorbereid, dan heb je het niet verdiend.’
Dat innerlijke verzet verbaasde me. En vooral het gevoel van ontreddering, van een beetje angstige somberheid, dat het vergezelde. Ik kon het niet precies verklaren. Was het omdat ik, als ik zomaar van mijn routine af kon wijken, daarmee bewees dat mijn dagelijkse leven feitelijk zinloos was? Nee, te vergezocht. Calvinistisch schuldgevoel dan? Ik mocht toch hopen van niet. Eerder kwam het vermoedelijk voort uit mijn angst voor het ongewisse. Zomaar iets leuks kunnen doen betekende dat er ook zomaar iets naars kon gebeuren, dus om het tweede te vermijden moest ik me ook het eerste ontzeggen. Hm, een beetje een raar uitgangspunt voor een aspirant boeddhist.

Gisteren werd ik overvallen door Pinksteren. Ik werd wakker in de polder met de gewone maandagse gang van zaken in het vooruitzicht. Yoga, na de lunch naar huis. Maar ik had er niet bij stilgestaan dat het een christelijke feestdag was - er was geen yoga en mijn vriendin hoefde niet naar de stad. Dus waarom zou ik eigenlijk naar Amsterdam gaan, waar niets dringends me wachtte? Ik kon er net zo goed een extra dagje buiten van maken.
Hetzelfde onbehagen dat de gedachte aan Alain de Botton me had gegeven kwam op en streed met het prettige vooruitzicht. De beide stemmingen worstelden in mijn geest. Maar ho! Ik was er toch ook nog? Ik besloot als arbiter op te treden en de dag niet te laten bederven door die twee vechtjassen.
‘Nu is het moment om te laten zien wat je waard bent, Van Spaendonck,’ zei ik tegen mezelf. ‘Ga nou eerst maar eens rustig zitten en neem je tijd; haast heb je in elk geval niet.’
Ik pakte een rond kussentje van de bank en nam dat mee naar de tuin. In het pas gemaaide gras legde ik het neer. Ik nam plaats in kleermakerszit, vormde mijn handen tot een mudra en haalde diep adem. Om me heen fladderden kleine vossen en een enkele atalanta.
Na een half uurtje mediteren zag de dag er anders uit. Ik wist nog steeds niet wat ik zou gaan doen, naar huis of niet, maar stelde de beslissing voor onbepaalde tijd uit. Eerst me maar eens mee laten drijven op de kalme stroom van gebeurtenissen hier in de polder.
Toen we die middag na een bezoek aan het Betje Wolff Museum in Middenbeemster via de schapenscheerder naar het huis van mijn vriendin terugreden belde mijn dochter. Waar of ik bleef. Ik zag tot mijn verrassing dat het al half zes was. Ik zei dat ze niet op mij hoefde te rekenen en zelf maar iets te eten moest maken.
‘Kijk,’ dacht ik, ‘dat gebeurt er nou als je de regie uit handen geeft. De dag neemt het over en beslist voor jou.’
Helemaal gerust was ik er niet op, maar als experiment vond ik het wel geslaagd.

Geen opmerkingen: