dinsdag 10 september 2013

OPZIEN


Dit wordt een lofliedje op Amsterdam, de stad waar ik geboren ben en het grootste deel van mijn leven heb gewoond.
Mijn dochter heeft groen haar. Hier kijkt niemand daar van op. Toen we deze zomer naar Frankrijk gingen grapte iemand: ‘Als jullie de grens maar over komen.’ In Bretagne bleek haar opvallende kapsel echter evenmin voor problemen te zorgen. De Bretonnen zijn te aardig en te beleefd en deden net of ze niks bijzonders zagen. Of misschien zijn ze het als Kelten gewend om oog in oog te staan met sprookjeswezens, want nu en dan klonk het, tevreden leek het: ‘Ah, une fée!’
Opzien baarde ze pas in het brave Haarlem, en daar gingen we nota bene naar toe om een tentoonstelling over zeemeerminnen te zien. Dames op leeftijd keken zuur op van boven hun thee, en op straat riep een fietser hartgrondig: ‘Spook!’
Dat als inleiding.
Gisteren repeteerde ik voor een theaterprogramma, waarover ik later nog uitgebreid zal berichten. Voor een lied van Poulenc had de zangeres het idee, een vergiet te gebruiken. Het zou me te ver voeren uit te leggen hoe en waarom precies, neemt u het gewoon maar van me aan. Ik beloofde het voor haar mee te brengen, het oude aluminium vergiet uit de erfenis van mijn oma, gebutst, verbogen, en met een mooi patina – ik giet er bijna dagelijks mijn pasta in af.
Ze deed de scène, de dramaturg vond het idee te wild en het sneuvelde. Ik nam het vergiet weer mee naar huis.
Toen ik uit de auto stapte plensde het van de regen. In mijn linkerhand had ik mijn partituren. Om de auto af te kunnen sluiten had ik het vergiet op mijn hoofd gezet. Ik aarzelde nog. Zoiets is niks voor mij. Maar ik had lekker gezongen, het bloed stroomde bruisend door mijn aderen, mijn zelfbeeld was voor zo lang als het duurde dik in orde. En waarom ook niet? Je ziet wel gekkere dingen op straat.
Zo liep ik even later met een metalen muts op, als een lekkende paraplu. Ik moet eruit hebben gezien als een verdwaalde loopgravensoldaat.
Niemand keek. En als voorbijgangers mijn merkwaardige hoofddeksel al zagen, dwaalde hun blik meteen weer weg, zonder zelfs een glimlach achter te laten. Je kunt dat onverschilligheid noemen, ik noem het vrijheid.
Ja toch, er toeterde een auto, een paar keer. Maar het was mijn buurman, die vrolijk naar me zwaaide. Ik zwaaide terug en lichtte galant mijn hoed.

Geen opmerkingen: