dinsdag 27 augustus 2013
ENGELTJES
Van over de onafzienbare zee van tijd heen kreeg ik een mailtje van mijn oude kleuterjuf. Ze had mijn naam gelezen in de Uitkrant en vroeg zich af of ik diezelfde Jan-Paul van Spaendonck was die in 1960 op de Roerdomp had gezeten. Zo ja, dan moest ik haar hartelijke groeten hebben.
Ja, dat was ik en dat had ik. Maar hoewel haar naam een helder belletje deed rinkelen had ik verder aan de kleuterschool eigenlijk geen herinneringen. Op een enkele uitzondering na begint mijn geheugen pas rond mijn zesde jaar informatie af te geven. Het is als met dat Duitse jongetje in die mop. Het jongetje wil niet praten. Iedereen bezorgd, er worden artsen, psychiaters en logopedisten geconsulteerd. Plotseling, het jongetje is dan al zes, zegt hij aan tafel: ‘De soep is te zout.’ Vader en moeder huilen en lachen van blijdschap. Maar god, Otto, je praat! Waarom nu pas? Het antwoord: ‘Bis jetzt war alles in Ordnung.’
Ik haalde er een fotoalbum bij. En ja, die hele periode waarvan ik mij niets herinner laat een tevreden lachend jongetje zien. Alles in orde. Rond de tijd dat ik naar school ging verandert er iets. De uitdrukking is of (te) stoer, of behaagziek, of schichtig. Of een ondefinieerbaar mengsel daarvan. Mijn ogen staan niet meer helemaal open, alsof ik een voorbehoud heb gemaakt naar de wereld toe; de lach is niet meer voluit.
Al die tijd daarvoor had ik in een wolk van aandacht en liefde geleefd, een soort Nirvana. Geen waakzaamheid nodig, dus ook geen herinnering. Geheugen is een overlevingsmechanisme: je moet je de scherpe steen waaraan je je verwondt een volgende keer herinneren om het niet nog eens te doen.
Met de intrede in de maatschappij van de schoolklas begon de ellende. Ik moest kinderen die potentieel gevaarlijk voor me waren te vriend zien te houden, op anderen wilde ik indruk maken, ik wilde de liefde winnen van wie ik bewonderde. Ik wilde aandacht, maar ook weer niet te veel: dat schiep maar ongewenste verantwoordelijkheden. Het schipperen begon, het laveren tussen uitersten.
Het paradijs van de vroege jeugd is misschien zo het best te omschrijven: een warm bad van onbaatzuchtige en onvoorwaardelijke liefde waar je niets voor terug hoeft te doen. Hoogstens een keertje lachen naar de fotograaf. Die staat van zalige argeloosheid is onherroepelijk voorbij zodra we de drempel van de school over stappen.
Elk jaar rond deze tijd worden talloze engeltjes ongewapend en onvoorbereid een meedogenloze arena ingeduwd om daar hun vleugeltjes te verliezen.
Eigenlijk zou de leerplicht pas met achttien jaar moeten beginnen. Of beter, nog veel later. Ik geloof dat ik er nu, als ik het over mocht doen, wel klaar voor zou zijn.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten