dinsdag 30 augustus 2011

BEN

Hoewel hij met sportpet en zonnebril goed vermomd was herkende ik hem meteen. Nog voor ik hem gezien had eigenlijk al; aan die zachte, lage stem, die traag opwelt uit zijn borst, die weloverwogen formuleert, met een ingehouden gniffel die af en toe naar buiten breekt in een krakende lach - zijn grijze ogen lichten dan fel op, met iets van een hulpeloze verwondering. Ben.
Hij was een paar dagen lang mijn lotgenoot in de kliniek geweest. We hadden lange, indringende gesprekken in de lounge, twee grijze, verzopen intellectuelen uit de Randstad die elkaar vonden tussen het jongere volk. Nieuwkomers dachten dat daar twee beroemdheden zaten: in zijn uitgemergelde staat leek Ben sprekend op de toen nog net levende Harry Mulisch. Ik was blij met Ben. Maar toen de nevel van de librium optrok zag hij dat hij niet op zijn plaats was, daar in Limburg. Eigenwijs en tegen alle praktische bezwaren in pakte hij zijn biezen. Hoe dat met de verzekering geregeld moest worden zag hij later wel. Hij zou het zelf moeten doen, dat was hem zonneklaar duidelijk. Hij was te oud en had als leidinggever in de zorgsector te veel meegemaakt van de therapeutische wereld om baat te kunnen hebben bij de behandeling. Zijn cynisme was te groot, hij kon zich er niet voor open stellen.
Ik begreep dat heel goed. Zelf had ik grote moeite met de spel- en muziektherapie die voor de meeste mensen het hoogtepunt van de week was. Ik kon slechts met een barre oefening in deemoed mijn vakmatige persona de mond snoeren en sportief meedoen met wat mij kinderachtige spielerei leek. Maar ik had besloten me aan de kliniek over te geven en moest ook dit onderdeel omarmen. Dus probeerde ik te vergeten dat de dienstdoende therapeute een collegaatje uit de theaterwereld was, de voormalige vriendin van een bevriende zanger bovendien, en probeerde ik mijn tong af te bijten als ik de neiging voelde om me te bewijzen als haar gelijke. Dat was op zichzelf al therapeutisch!
Voor Ben waren er te veel bezwaren. En de librium bleek een vitale, dwarse man te hebben verborgen. Toen ik hem een paar maanden later bij een wederzijdse kennis ontmoette vertelde hij dat hij na een korte maar hevige terugval net na het verlaten van de kliniek, die eindigde in de crisisopvang van het ziekenhuis, met succes zijn eigen drooglegging had geregisseerd. Hij had zich teruggetrokken, veel gestudeerd in psychologische en filosofische werken, en een boek geschreven, waarin hij zonder enige angst en zonder enige ijdelheid de donkerste diepten van zijn ziel had verkend. Of ik dat ooit zou kunnen lezen? Daar was die kakelende lach, diep uit zijn borst: nee, dat zou je niet willen. We vergeleken onze ervaringen en bevindingen. Ben dronk graag alcoholloze wijn; ik hield het bij vruchtensappen. Hij geloofde na een jaar wel weer sociaal of culinair te kunnen drinken; ik deelde zijn optimisme niet. We keken elkaar scherp aan en schatten elkaars kracht en zwakte in. We moesten elkaar in de gaten blijven houden, zoveel was duidelijk. Zo mogelijk moesten we elkaar steunen.

Maar dat die verbondenheid ertoe leidde dat we elkaar hier, in het nauwelijks bewoonde noorden van Frankrijk, toevallig zouden ontmoeten had ik nooit kunnen voorzien. Hij zat op een terrasje. Ik liep op hem toe. Mijn reisgenoten dachten dat ik gek geworden was, en spoken zag. Maar het was hem heus, Ben, op trektocht net als wij en neergestreken in het ingedutte plaatsje Le Chesne. Op zijn tafeltje stonden de resten van een café au lait en een glas water. Hoe beviel Frankrijk hem, zonder wijn, pastis en calvados? Hij grijnsde. O, het was goed te doen. Dat vond ik ook. We schudden elkaar de hand en hij fietste verder, mij verwonderd achterlatend.

Geen opmerkingen: