dinsdag 26 juli 2011

SILO8


Boomtoppen zwiepen heen en weer in de donkere hemel. Hoog boven mijn hoofd vliegt een man. De kabel waaraan hij hangt is nog net zichtbaar, de hijskraan niet. In het licht van de schijnwerper schittert het wapperende kralengordijn van de regen.
Wij zitten droog op de tribune, een fleecedeken over onze knieën. Voor het derde jaar op rij bezoeken we de voorstelling van VisàVis, een Dogtroepachtige toneelgroep die theater op locatie maakt in de wildernis rond het Almeerder Zand. Silo8, heet de voorstelling. We genieten van hoogwerkerscapriolen en het pyrotechnische spektakel van explosies en brandende en vallende torens, een uit de bush opduikende Surinaamse drum- en dansband in kakelbonte klederdracht, en tal van andere oogstrelende vondsten. Mijn dochter joelt en fluit op haar vingers als bij een popconcert.
Ondertussen speelt zich een aandoenlijk verhaal af over de onuitblusbaarheid van de vonk van menselijke levenswil. Monddood gemaakte bejaarden in een als een fabriek gerund tehuis in de toekomst komen in opstand tegen hun lot, en het management, in de persoon van de demonische doctor Wolf, moet het onderspit delven. Het bejaarde geheugen blijkt niet blijvend gewist, en een resterende sprank van verzet is uiteindelijk voldoende om, eenmaal aangewakkerd, het hele cynische complex (Silo8) in vlammen te doen opgaan. Het slotbeeld, een roze uitgelicht vliegend schip dat langs de onheilspellend donkere herfsthemel van Almere vaart, is van een onaardse schoonheid.
Het publiek klapt en juicht, en begeeft zich vrolijk en voldaan door de neerstromende regen naar de overdekte bar. Naast me probeert een man tegen de wind in een pijp op te steken. Ik herken het logo, Savinelli. We grinniken en hebben de korte, rituele pijprokersconversatie over ‘de laatsten der Mohicanen’. Binnen brandt het vuur lekker in de houtkachel. De regen klettert op het zeildoek neer. Het is er druk. In het geroezemoes raak ik in gesprek met een van de spelers. Hij blijkt ook zanger te zijn, we praten even over de Winterreise. Er komt een vrouw bij ons staan: een zangeres met wie ik in een opera heb gewerkt. Kreetjes van herkenning en klapzoenen. Zoals dat onder acteurs en zangers gaat, is er al gauw een andere, afwezige collega gevonden om als lijdend voorwerp van roddels te dienen. Die en die heeft een verhouding met die en die. Grote ogen, veelbetekenende gebaren, diepe, vibrerende stemmen. Zouden ze ook zo over mij praten, soms, of ben ik al uit het collectieve geheugen gewist?
In de auto terug ben ik dromerig en stil. Ik heb heimwee naar het theater.

Geen opmerkingen: