donderdag 2 september 2010

DE GEUR VAN HERFST

Wieder hat ein Sommer uns verlassen, 
Starb dahin in einem Spätgewitter. 
Regen rauscht geduldig, und im nassen 
Walde duftet es so bang und bitter. 

Deze verzen uit het gedicht Herbstgeruch van Hermann Hesse achtervolgen me nu al dagen. Ze beïnvloeden zelfs mijn dromen, op een manier die ik niet voorzien had. Hoe kan een schrijver die ik als jongen en jongeman met kloppend hart las en sindsdien had bijgeschreven bij mijn jeugdzonden, na dertig, veertig jaar plotseling weer zo door mijn hoofd spoken? Het begon zoals zoveel associaties met vroeger beginnen: met de muziek. Die voor mijn koor in dit geval. Er moest een programma worden samengesteld voor het twintigjarig bestaan van het Linnaeuskoor, zoals het heet; iets met Linnaeus uiteraard, of uitgebreider, met planten en bloemen. Ik brainstormde met het bestuur, en ergens in die storm woei een vergeten blaadje van vroeger op. Had ik niet ooit een gedicht van Hesse op muziek gezet, waarin de herfsttijloos, dat bleke en bladerloze neefje van de krokus, werd bezongen? Ik zocht en vond mijn vergeten compositie, geschreven in het eerste jaar van het conservatorium, met jeugdige overmoed: de compositieleraar zette dikke rode strepen onder onreglementaire stemvoeringen en stemkruisingen en ik verdedigde me verontwaardigd en vurig: Maar het klinkt toch goed?! Hij lachte sceptisch in zijn pluisbaard. Bij de revisie moest ik hem in een paar gevallen alsnog gelijk geven. Ik verbeterde wat onhandigheden, schrapte wat gewaagde hoge noten, en breide er een nieuw slot aan. Daarmee was de kous af, dacht ik. 

Maar de herfstige klanken, in een idioom dat met alle schatplichtigheden aan Richard Strauss, Debussy en Hindemith onmiskenbaar Van Spaendoncks was (ik bleek muzikaal in al die jaren weinig te zijn veranderd) lieten me niet los. Ik neuriede de melodie tijdens mijn wandelingen door de eerste morgens van september. De vuurdoorn glom al van de oranje bessen, hier en daar was er een spinnenweb in aanbouw, er scheen een mild, wattig zonnetje. En ik droomde. Niet zomaar en chaotisch, maar heftig en samenhangend: lang uitgesponnen dromen over jeugdige verliefdheid, van het soort waaruit je tegelijk treurig en gelukkig, en vooral verward wakker wordt. Die dromen gingen over mijn ex, die ik meende ook al bijgezet te hebben, - niet bij de jeugdzonden, maar bij de verliesposten van het leven waarmee we nu eenmaal moeten leren omgaan. Na een luwte ('rouwverwerking geslaagd') kwam ze met verdubbelde hevigheid mijn leven weer binnenvallen en gooide mijn gemoedsrust totaal overhoop. Maar wat Hesse met mijn gestrande huwelijk te maken had kon ik met geen mogelijkheid zeggen. Tot ik de dichtbundel waarin Herbstgerucht staat erbij pakte, zo'n fijn ouderwets boekje van Inselverlag, met kartonnen kaft. Daar stond het, op de eerste blanco pagina, in Oost-Indische inkt, met prachtig en liefdevol gekalligrafeerde letters: 

Donum amantis, 
Donatum amore. 

M. 

XIII.III.MCMLXXVIII.


De geur van herfst

Weer heeft ons de zomerzon verlaten,
zijn licht getemperd tot oktoberkleuren,
de regen op de bomen ruist gelaten,
het bos is vol van bange, bittere geuren.

Herfsttijloos staat bleek verstard in 't gras,
naast het woekerend gedrang der zwammen.
En ons dal dat eerst oneindig was
en licht, vernauwt zich tussen heuvelkammen.

Benauwd en bang en vol van bittere geuren:
aan deze wereld is het licht ontnomen,.
Verman je, dit moet ieder jaar gebeuren,
er komt een eind aan alle zomerdromen!

(Herbstgeruch, Hermann Hesse, herfst 1947)

Geen opmerkingen: