vrijdag 2 oktober 2020

HARD

Ik wandelde door de regen en probeerde te verklaren waarom ik me sinds de nieuwe maatregelen zoveel beter voelde. Wel bezorgd, maar dat ben ik bijna altijd. Er was een gevoel van opluchting geweest. Iets van "ik haak af, ze zoeken het allemaal maar uit". Ik zou toeschouwer worden de komende winter en me uit het debat terugtrekken, in woord en gedachten. Ik liep naar de Albert Heijn. Dit bevrijdende voornemen wilde ik vieren met paddenstoelen en een mooie fles rood.
Een jongen met een blond baardje versperde me de weg. 'Mag ik een foto van u maken?' vroeg hij.
'Waarom?' vroeg ik verbaasd.
'Ik maak foto's van mensen. En u ziet er zo hard uit, met die stijl en zo.' 

Even was ik totaal in de war, tot ik begreep dat 'hard' de nieuwste versie van mieters, tof of cool moest zijn. Hard is het nieuwe vet. Ik knikte mijn goedkeuring.
De jongen tilde een reusachtige polaroidcamera omhoog, drukte af, stak het plaatje in zijn zak, groette en liep verder. Ik zou later op de dag wel op de een of andere Insta account voorbijkomen. Wat had die jongen in mij gezien? Ik keek in de spiegelende ramen van de super.
Een gedeukte hoed met ijzerbeslag die slap was van vele regens. De wollen shawl van mijn schoonvader die eruitzag als een Burberry die jaren had liggen rijpen in de vochtige kelders van een vervallen herenhuis, slordig om mijn keel gewikkeld. Een grijs vakantiejack met vele overvolle zakken, waarvan de rits niet meer sloot. Een mosgroen V-hals truitje van een duur merk. Voeg daarbij een flinke witte baard, een modderige spijkerbroek en dito stappers van Ecco. Als wandelstok gebruikte ik een bovenmaatse plu met oranje en groene blokjes. 
Als 'hard' betekende dat ik maling had aan mode of goede smaak dan had de jongen helemaal gelijk.
Nu nog zien diezelfde onverschilligheid vol te houden jegens de komende winter.


dinsdag 29 september 2020

PAVILJOEN


Al bij het begin van de wandeling vond ik de eerste vliegenzwam van het jaar. Onder een bepaalde hoek gefotografeerd zag je niet dat hij aangevreten was door iets dat vliegenzwammen kan eten zonder daar ziek van te worden. 
Het was vroeger een truc om de kinderen tot meer wandelenthousiasme te bewegen: wie de eerste vliegenzwam vindt krijgt een gulden. Dat werd traditie en de gulden werd stilzwijgend opgewaardeerd naar een euro.
Ik vergat mijn vriendin om die verdiende munt te vragen Een slecht teken, vond ik naderhand. Kinderspelletjes zijn welkom in deze sombere tijden. Misschien was die paddenstoel trouwens wel als voetbal gebruikt, want niet alle kinderspelletjes zijn leuk.
We liepen door het Zwanenwater, een duinreservaat van Natuurmonumenten nabij Callantsoog. Duinlandschappen in de herfst hebben een weemoedige schoonheid. Al dat golvende bruin in zachte tinten zover het oog reikt, hier en daar bespikkeld met het geel van een late bloem of het oranje van een bes - het maakt je rustig maar vrolijk word je er niet van. Nog even en het is winter, zegt dat landschap.
Vroeger hield ik erg van de herfst maar van die liefde is alleen een soort esthetisch genoegen overgebleven. Het is vechten om de moed erin te houden als je die bruine stilte te lang op je in laat werken.

Toen we het meertje hadden gerond en onze vijf kilometer hadden volgemaakt reden we langs de kust naar Sint Maartenszee. De ruitenwissers gingen aan. We hadden dorst en zin in troostvoedsel. Een ouderwetse gebakken vis, in een krokant jasje van broodkruim of deeg, met een flinke helft citroen en een hoop friet, dat was wat het strandpaviljoen ons zou moeten serveren. Het was nog een flink end lopen van de parkeerplaats naar de strandtent, dwars door opnieuw een hoop mooie maar treurige duinen. Het paviljoen had twee vestigingen: Noord en Zuid. Toen we na twintig minuten bij de noordelijke aankwamen bleek die gesloten, leeg en verlaten. Dat was niet zoals het ons beloofd was: "Strandpaviljoen geopend" had op een bord bij de ingang van de duinen gestaan - weliswaar in het enkelvoud, dat is waar. Ik staarde op het verregende papiertje. Mijn vriendin liep een eind achter me, die had ergens iets staan fotograferen. Ik had een ontmoedigend visioen van dat hele end teruglopen en weer in de auto te moeten stappen om opnieuw onze koers te bepalen, terwijl de middag al natter en donkerder werd. Dit was geen moment voor overleg, geen moment voor twijfel. Dit was een moment om door te pakken. Rechts was de horizon leeg, links zag ik in de verte het silhouet van een gebouw. Ik wees die kant op en marcheerde over het strand, kop in de wind, verstand op nul, om niet te hoeven denken aan de mogelijkheid dat ik het mis had. 

Vijf minuten voor we er waren zag ik een lichtje branden. Het gebouw stond op palen. Er was een trap naar boven. Dit moest Paviljoen NewZuid zijn.
Boven tekenden we een klam register. Binnen tochtte het een beetje. De menukaart kwam. Naar de lekkerbekjes of scholletjes konden we fluiten - geen fish and chips hier - "NewZuid", nietwaar?
Maar al na de eerste slok Texels tripel was dat niet erg meer. Zeebaars met saffraansaus en pizza met geitenkaas, spinazie, honing en pijnboompitten waren troostrijk genoeg.


vrijdag 25 september 2020

KAP


Eergisteren belde de buurman. Of ik wist dat de grote esdoorn in de binnentuinen gekapt ging worden? En of ik een bezwaarschrift wilde tekenen? Ik schrok en vertelde naar waarheid dat ik ooit gezegd heb, heel lang geleden: "als ze die boom omzagen ga ik verhuizen". Hij vertelde dat hij in zijn vorige huis de kap van een mooie grote boom had meegemaakt en dat heel naar had gevonden - hij wilde dat niet nog eens meemaken. Onbegrijpelijk ook, in deze tijd, om gezonde bomen te vellen. Wie de kapvergunning had aangevraagd wist hij niet. Wel wist hij te melden, dat de man in wiens tuin de boom wortelt van niets wist, het via via had vernomen, en het "verschrikkelijk" vond. We spraken af dat ik de volgende dag het bezwaarschrift zou tekenen, waarna het aangetekend de deur uitging, want er was haast bij: veel tijd was al verloren gegaan doordat de buurt niet was ingelicht.

De volgende dag stond hij in mijn trappenhuis. Ik zag hem voor het eerst van dichtbij, een gesoigneerde man met een grijze ringbaard en een zijden shawltje. Ik had hem tevoren alleen op straat gegroet als we elkaar passeerden. Hij had zich in de wettelijke procedure goed verdiept. De aanvraag moest bij de gemeente zijn ingediend door de woningbouwvereniging (de officiële eigenaar van de boom), maar was aangezwengeld door een van de omwonenden, wie was niet duidelijk. (Ongetwijfeld een mondige en poenige Nieuwkomer, dacht ik, iemand van buiten die, nu het begeerde wonen op hoofdstedelijke stand gelukt was, ook meteen álles perfect wilde hebben: geen lastige licht wegnemende bomen voor het raam... en kunnen die concerten in het park wat zachter?) De boom was kerngezond en overlast is zelden een doorslaggevende reden voor houtkap, dus er was een hovenier ingeschakeld die had verklaard dat de esdoorn potentieel gevaarlijk was. Waarschijnlijk omdat hij boven de huizen uitstak en wind kon vangen, veronderstelde mijn buurman. Ik fronste de wenkbrauwen. Zelfs met de stormen van de afgelopen jaren was er nog geen takje afgebroken, de boom staat veilig tussen huizenblokken ingeklemd en het deinen wordt zelden zwiepen. Ik zette mijn handtekening. We hebben gedaan wat we konden, zei de buurman, en we zullen er het beste maar van hopen, maar het ziet er somber uit. Het besluit is al genomen, zie dat maar eens terug te draaien.

De hele verdere dag piekerde ik over de plotselinge doem die over mijn woonsituatie was gevallen. Die boom had mijn kinderen geboren zien worden en zien opgroeien; hij gaf me al meer dan dertig jaar het troostrijke gevoel dat ik half verscholen in het groen woonde; 's zomers en 's winters was hij vol leven; de regen ruiste er melodieus op neer; hij was het groene gordijn dat ons scheidde van de dorre steenwoestijn, tussen ons en de huizen aan de overkant was hij een levend, ademend, altijd veranderend scherm - wie haalde het in zijn hoofd om zoiets moois kapot te willen maken? Met terugwerkende kracht zag ik hoe gezegend ik was geweest met zo'n rijkdom vlak achter mijn balkon: ik kon de bladeren ervan zó aanraken als ik me iets over de reling boog. Ik stelde me voor hoe mijn uitzicht zou zijn als de kap een feit zou zijn - leeg, saai, verminkt, voorgoed bedorven. Geen wiegende takken meer om onder het werk door naar te staren. Ik zou moeten aanzien hoe de poenige, mondige en verwende nieuwkomers aan de overkant 's ochtends in hun witte badmantels hun vruchtensapjes dronken. Het gefeest op de dakterrassen van de Airbnb's zou door niets meer aan het zicht ontrokken worden. Ik voelde een machteloze woede en een woeste haat opkomen. Die streden om voorrang met verdriet. Verdriet om het zinloos vernielen van iets wat goed en mooi is en er decennia over heeft gedaan om zo goed en mooi te kunnen worden.


dinsdag 22 september 2020

REGELS

Als het voetgangerslicht op rood staat maar er nadert geen verkeer, steek ik over. De meesten van u zullen dat doen. Regels zijn er om iets te regelen. Als er niets te regelen valt worden ze zinloos. Als je er dan voor kiest om ze te negeren ben je op eigen inzicht en verantwoordelijkheid aangewezen. Meestal zijn die voldoende ontwikkeld om je de straat veilig over te helpen, in ieder van ons schuilt een klaar-over.
Het rare is wel, dat ik nooit bewust door rood rijd, ook niet als er in geen velden of wegen verkeer te bespeuren valt. Misschien omdat er meer op het spel staat als er iets gebeurt? Of omdat het zo is ingepeperd tijdens die zwetende uren autorijles? Looples heb ik nooit gehad, afgezien van die klaar-overs. 

Fietsers hebben de neiging keihard door te rijden als het licht op rood is gesprongen. Vooral als ze een bezorgkistje achterop hebben met warm eten, of als ze jong zijn en opzwepende muziek in hun witte oordopjes hebben. Ik ben al heel wat keren bijna van de sokken gereden door niet gehoorzame en niet waakzame fietsers. Dat laatste, daar gaat het om: mensen mogen van mij best door rood rijden. Maar als ze dat doen moeten ze wel beseffen dat ze de veilige orde van de regels hebben verlaten en een situatie hebben geschapen waarin zij verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van anderen - want van de niets vermoedende voetgangers die met groen licht beginnen te wandelen kun je niet eisen dat ze alert zijn op racende voedselkoeriers. Toch zie je vaak fietsers die op- noch omkijken terwijl ze voortjakkeren, je kunt nog een opgestoken vinger van ze krijgen ook als je er iets van zegt.

Waarom moppert en predikt opa zo? Omdat opa nadenkt over regels. Regels versus eigen verantwoordelijkheid. Ik hou meer van het laatste maar het kan soms erg handig zijn om terug te kunnen vallen op het wetboek van strafrecht, artikel zoveel punt zoveel.

Zondagmorgen zou mijn zoon op bezoek komen met mijn kleinzoon, alweer een tijdje niet gezien, en voor je het weet herken je zo'n baby niet meer. Terwijl ik mijn ochtendkoffie dronk kwam er een appje. "Ben nogal snotterig. Waarschijnlijk allergie maar je weet nooit. Hoe spannend vinden jullie dat?"
Ik moest daar even over denken. Mijn zoon is zeker niet onverantwoordelijk, maar toch een stuk laconieker over de pandemie dan ik. Hij legde nu de verantwoordelijkheid bij mij en dat was lastig. Want ik had me op het bezoekje verheugd en wilde graag de kleine zien, maar tegelijk wilde ik natuurlijk onnodige risico's vermijden. Bliksemsnel ging ik scenario's na - balkondeuren open; anderhalvemeter, hoe reëel was dat, binnenshuis met je eigen zoon? Maar voor er een gewetensconflict kon ontstaan rees het beeld van Rutte voor me op, manshoog, en ik tikte, tussen aanhalingstekens: "Wie klachten heeft blijft thuis".
Er moet al over zoveel worden nagedacht, er moet al zoveel worden geïmproviseerd, er moeten de hele dag door kleine en grotere concessies worden gedaan. Dit was tenminste duidelijk. De autoriteiten hadden beslist. Het licht stond op rood.


vrijdag 18 september 2020

RITJE

Na het wekelijkse Zen-clubje had ik op het terras de krant gelezen. Het was mooi weer, wel wat fris. Daarna had ik een eind gewandeld, dit keer niet richting Vondelpark maar de andere kant op, via de Reijnier Vinkeleskade en de Jan van Goyenkade naar het Olympiaplein en vandaar met een wijde boog terug naar huis. Eenmaal weer boven beantwoordde ik mails en Appjes. Ik at wat zuurdesembrood met geitenkaas en tomaat en strekte me op bed uit. Eén uur, ik was al moe. Kat Snuf liet zich niet zien, maar zijn broer Snuitje sprong enthousiast naast me om in mijn oksel te gaan spitten. Ik had alleen een T-shirt aan en zijn nagels deden pijn. Ik duwde hem weg. Hij ging me van een afstandje liggen bekijken, spinnend. Zijn ogen knipperend in de zon. 

Toen ik wakker werd uit een gulzige sluimer was het kwart voor twee. Ik stond op, zette koffie en... wist het niet meer. Ik staarde met tegenzin naar toetsenbord en telefoon, sloeg een jengelend akkoord aan op de piano, zong een paar noten. Niets trok me aan, en ik moest ook niets - wat er op de agenda stond had geen enkele haast. Maar de tijdloze sfeer van de zomer lag achter me. Ik kon niet zomaar op het balkon gaan zitten lezen of niksen, er hing een zekere urgentie in de lucht.
Ik ging naar buiten maar op straat aarzelde ik. Zou ik toch niet liever gewoon weer een eind gaan wandelen? Nee, besloot ik, ik voelde me slap en had moeie voeten. Gewoon doorzetten dat plan!

Frank had me op het idee gebracht. Frank is alweer jaren dood. Hij was een gedisciplineerd alcoholist, vóór de avond viel geen druppel. Om de lege uren tot zijn eerste shagjes en glazen door te komen maakte hij vaak een ritje door de polder. Een kijker mee om vogels te bespieden. En een fles wijn, want je kon nooit zeker weten of je wel op tijd thuis was.
Ik startte de auto en reed weg. Het was druk. Een hortend ritje door de stad op een middag in de herfst is niet hetzelfde als een autotochtje door de Noord-Hollandse polder. Ik koos de minst drukke verkeersstroom en was algauw op weg naar Amstelveen. Niks bijzonders te doen of te zien daar. Maar ik had afleiding, er was beweging, gedoe, er waren mensen om op te reageren, ik moest alert zijn. Het viel me op, niet voor het eerst, hoe groot Amstelveen is. In mijn verbeelding is het een duur dorp van rood baksteen aan de grens van Amsterdam, in werkelijkheid een uitgestrekte gemeente met veel groen en hoogbouw en bijna 100.000 inwoners. Ik volgde de borden 'Stadshart'. Maar het vage plan om daar te parkeren stuitte op een intimiderende infrastructuur. In een Q-Park had ik geen zin. Via dwaaltochten kwam ik bij de Zuidas. Tijd niet gezien, groot geworden. Tussen de kantoorkolossen zag ik de zoveelste vestiging van Loetje. Om in de geest van deze dag te handelen reed ik langs een ongewone weg terug naar huis. 

Vier uur. Bij patisserie Arnold Cornelis kocht ik een ham-kaas-snack. Warm. Ik viste een boekje uit het weggeefkastje in mijn straat. Het had ooit toebehoord aan J.J. Kouwijzer, zag ik. Boven ging ik in mijn rode zetel bij het raam zitten. Misschien dat ik het nu wel kon, lezen en niksen, de middag was al goeddeels verstreken.
Somberman's actie (1985) van Remco Campert wist me eerst maar matig te bekoren maar na een tijdje werd ik meegezogen door de sobere, licht surreële stijl van de vertelling. Somberman is werkloos geworden en verzuipt in een zee van tijd. Hij besluit de deur uit te gaan en beleeft zo het een en ander. Hoe toepasselijk!

'Als hij niet blijft praten behoort hij binnenkort niet meer tot de mensen. Woorden kunnen hem redden. Maar waarvan? Ja, geef daar eens antwoord op. Zou een plant ongelukkig zijn? Er zijn mensen die beweren dat planten pijn kunnen lijden. - Er bestaan geen planten van vlees, mompelt Somberman, vooruit, opstaan, actie! Een greep op de wereld, daar gaat het om.'

Toen ik opkeek uit het vijftigste boekenweekgeschenkje kondigde de schemering zich aan, de lucht was kleurloos geworden. Ik kon met opgeheven hoofd al eten gaan koken. Daarna was ik met een dubbelaflevering van Midsomer Murders, het achtuurjournaal, de Keuringsdienst van Waarde en de rest van mijn boekje veilig onder de pannen.


dinsdag 15 september 2020

SEPTEMBER


Een van de zeldzame andere keren dat het dertig graden of meer was in september, was in 2016, hoor ik op het nieuws. Even neem ik het voor kennisgeving aan, dan flikkert een herinnering op die al gauw beeldvullend wordt.
We reden in het groene VW-busje naar het zuiden. Achterin zat Lucas met zijn saxofoons en basklarinet. Hij leunde naar voren om met mijn vriendin te praten, die aan het stuur zat. Het gesprek ging over technische zaken. Dat sommige mensen niet snapten dat het vuur onder een caffettiera niet voorbij de onderrand mocht komen was ronduit onbegrijpelijk.
Op de provinciale weg naar Oisterwijk werden we ingehaald door een lage rode sportwagen. De gitaarkoffer paste er nét in. Mijn zoon. We zwaaiden en lachten.
In de studio was een geïmproviseerde ventilator op stormkracht aan het loeien. De deuren naar de steeg stonden open. Mijn vriendin ging boodschappen doen om voor rijk belegde broodjes te kunnen zorgen en wij gingen aan de slag met het repertoire dat die morgen het eerst aan de beurt was. De kleine liederencyclus Italië voor gitaar, sopraansax en zang. 

'Wanhopig blijf ik stijlvol nippen
van zacht geparfumeerde grappa...'   

Robert, de tekstdichter, kon er niet bij zijn: die was op een Grieks eiland rakì aan het drinken.
De deur naar de steeg was dicht, de ventilator zweeg. Ik weet dat het die dag meer dan dertig graden was maar ik kan me de sensatie van hitte niet herinneren. Geen zweet, geen loomheid. Ik herinner me scherpte, koele concentratie, schemering, het veilige gevoel dat ik samenviel met wat ik deed.
's Avonds aten we buiten op een zaterdags druk plein, in rieten stoelen. 

WAT IK LATER WILDE WORDEN, cd met (klassieke) liederen op teksten van Robert Eksteen, is bij mij te bestellen. 10 euro plus verzendkosten (zelf ophalen mag ook, het distributiekantoor zetelt in Amsterdam). Zeer aanbevolen. Laat een berichtje achter (hieronder of op Facebook) of mail me: jpvanspaendonck@gmail.com.
                                                                                                           

vrijdag 11 september 2020

TABLET


De Nieuwe Orde begon met een lei. 

Dat is niet zonder symboliek. Een lei (voor de jonge lezers: een soort miniatuur schoolbord, voorloper van het schoolschrift) werd vroeger een 'tablet' genoemd. Van het Franse tablette, letterlijk: een tafeltje. En op dergelijke plakken steen had 'Gods vinger' ooit de Tien Geboden geschreven - op de tabletten of  'stenen tafelen' die Mozes van de berg Sinaï meenam na zijn onderhoud met het opperwezen. 

Mijn geboden hangen sinds kort aan de keukenmuur, op een grijze tablet in een vurenhouten lijstje, waaraan een krijtje bungelt. Drie namen staan erop, en drie taken. Als je de jou toegewezen taak hebt uitgevoerd, moet je in een derde kolom de datum noteren. Het is de bedoeling dat hetzelfde corvee een week, hoogstens twee weken later opnieuw wordt gedaan, al dan niet door dezelfde persoon. Zo heb ik eergisteren de keuken tot in de kleinste hoekjes schoongemaakt. Mijn oudste dochter was me een dag eerder voorgegaan met het schrobben van de badkamer, en mijn jongste zou een dag later de huiskamer grondig onder handen nemen. We leven op het moment dat ik dit schrijf in een blinkend huis, properder dan dit wordt het niet. Zelfs de tassen met lege bierflesjes zijn van de weeromstuit weggebracht en de kattenbak is nog nooit zo regelmatig verschoond.

Twee maanden geleden kwam mijn oudste terug uit Brighton, waar ze een jaar had gewoond, de laatste maanden in strenge lockdown. Daar waren een paar jaar Londen aan voorafgegaan. Ze wil nu voorlopig in Amsterdam blijven. Hoewel ze al sinds haar achttiende als woningzoekend staat ingeschreven is de kans klein dat ze hier snel een eigen huis vindt. Maar dat logeren in het ouderlijk huis dat ze had gedaan als ze 'tijdelijk' hier was, dat wilde ze niet meer. 

Ook ik wilde dat de dingen anders geregeld zouden worden dan in het verleden. Daar was ook een praktische aanleiding voor: door de Coronacrisis ben ik er financieel flink op achteruitgegaan. Zonder hulp kan ik de huur voorlopig niet meer opbrengen, en juist de inwoning van mijn dochters zorgt ervoor dat ik niet in aanmerking kom voor huurtoeslag. 

We besloten samen te gaan leven als huisgenoten met gelijke rechten en plichten. Niet langer als papa met zijn volwassen geworden dochters. En we zouden zo snel mogelijk een bespreking houden om over geld te praten, verdeelsleutels te maken, enz. Maar ach, hoe gaat dat? We vonden na een onwennig weekje of twee de oude routine weer, en het huishouden liep eigenlijk vanzelf. Dat wil zeggen, als de inspiratie er was. Zakte die in, dan werd alles algauw weer rommelig en vuil. En de huur kwam en sloeg een bres in mijn bankrekening. Dus op een morgen hielden we toch dat conclaaf. 

We waren er snel uit. Met z'n drieën was het goed te doen. We stelden een paar huisregels op en maakten een lijstje met voornemens en verbeterpunten. 

En zo trof ik dus op een morgen die stenen tafel aan op de keukenwand. 'JP: keuken' stond er in strenge krijtletters. Ik boog voor de wetten van het collectief en prees me gelukkig.


(Illustratie: Mozes en de tafelen der wet, Rembrandt, 1659)