Ik zit met twee oude schoolvrienden op het terras van het Boothuis aan de Sloterplas. Op de schragen tafel liggen twee bestelde boeken die ik zojuist heb overhandigd. We praten over de buurt, over vrienden van toen. In een ooghoek registreer ik een bekend gezicht dat hier niet thuishoort. 'Hé, een bekend gezicht!' roep ik, riposteert hij.
Hij werkt bij de Appie op het Museumplein. Hoe je die functie noemt weet ik niet. In een restaurant zou je het denk ik een gérant noemen. Een paar jaar geleden begon hij me op te vallen. Als ik mijn boodschappen aan het scannen was kwam hij stralend aanlopen, nam galant mijn mandje van me over, groette me en maakte zo mogelijk een zonnig praatje. Eerst irriteerde me dat een beetje, ik blijf graag anoniem, maar gaandeweg kreeg ik waardering voor de persoonlijke begeleiding door het personeel, voor de ouderwetse égards in een verder zo eigentijdse, technologische entourage.
Ik beschrijf hem, op het gevaar af dat mijn dochters me kapittelen ('Pap, je hoeft er toch niet altijd bij te zeggen dat het een ... [vul in: Turk, Marokkaan, Chinees, homo, hetero of transgender...] was?'):
Slank postuur, niet lang. Elegant gekleed. Pikzwart haar, kortgeknipt. Wijd opengesperde ogen achter een bril met onopvallend montuur. Huidskleur koffie met niet te veel melk. Tanden regelmatig en bizar wit, ongetwijfeld gebleekt. Licht Amerikaans accent.
Op het terras roept hij algauw een andere jongeman erbij; iets kleiner dan hij, sluik donker haar, een knap, wat bleek gezicht. We doen een voorstelrondje. De knappe jongen werkt als suppoost in het Concertgebouw, maar is eigenlijk pianist en componist. Een telefoon verschijnt in mijn gezichtsveld waarop hij de vleugel van de Grote Zaal bespeelt. Mijn vriend van de Appie werkt daar wel, in de super, zeker, maar eigenlijk doet hij samen met de suppoost events. Mijn beroep vinden ze zeer interessant. De boeken op tafel worden gefotografeerd.
We praten een beetje. Ik stel vast dat ik ze niet vraag erbij te komen zitten. De oude schoolvrienden vragen al om een ongewone aandacht, het Museumplein kan ik er nu niet bij hebben.
De volgende dag ga ik boodschappen doen met gemengde gevoelens. Met elke anonimiteit is het nu gedaan. Wil ik die nog, dan zal ik elders moeten inkopen.
Ik sta bij de kassa. Daar is-ie al, stralend, opgedoemd uit het niets. 'Nou, dat was gezellig meneer.' Even later weet ik dat hij en X. al naar de Kiefer-tentoonstelling zijn geweest. Maar het was bij de VIP-opening (spreek uit Vie Ai Pie) dus ze hadden vooral staan praten. Die middag gaan ze weer om alles nog eens goed te bekijken. Ik vertel dat ik volgende week met mijn vriendin van plan ben te gaan. We groeten elkaar als oude schoolvrienden.
•
Voorheen Rookzanger heeft een uitputtend weekend achter de rug met optredens, een familiefeest, ontmoetingen met zijn ex en zijn ex-compagnon, en moet afkicken van al die prikkels. Dan wordt hij ziek. Het begint met keelpijn en wat koorts. Hij hoopt dat een stevige wandeling door de mooie aprilmiddag hem goed zal doen. De lucht is blauw, niet optimistisch maar overmoedig blauw. Er staat een flinke wind. Het is droog, geen beetje vocht in de atmosfeer tempert de keihard stralende zon. Meerkoeten en waterhoentjes achtervolgen elkaar schreeuwend, met uitgestoken nekken, als gevleugelde stormrammen, stijf van het testosteron. April is the cruellest month. Op de koorrepetitie hoort hij vanuit zijn cocon van door paracetamol weggemoffelde koorts een gesprek tussen een van de zangers en de penningmeester. Die houdt niet zo van dat schel-schitterende licht, zegt hij.
'Maar je kunt toch een zonnebril opzetten?' meent de zanger.
'Ja, en wat dan?' snauwt de penningmeester gespeeld verontwaardigd.
4 opmerkingen:
Een beetje naïef ben je wel, Jan-Paul.
Je schrijft inmiddels zo'n vijftien jaar op dit blog, waarbij je er niet voor schroomt regelmatig letterlijk vol in beeld te komen. Daarnaast zijn er op YouTube diverse filmpjes te zien met datzelfde bebaarde hoofd, al dan niet met een hoed op, of een pijp erin.
Tegelijkertijd lijk je te denken dat je met dat alles verkeert in een obscuur hoekje van het Wereldwijde Web en dingen schrijft die niemand leest.
Vraag: die speciale behandeling bij Albert Heijn, waarmee je verhaal begint, viel die alleen jou ten deel? Of gaf die jongen met de gebleekte tanden iedereen die behandeling? Mogelijk had deze netwerker jou al jaren in zijn vizier en zag ie nu, op dat terras, eindelijk kans om je definitief in zijn netwerk in te lijven.
Haha Hans, neen, dat is hun dagelijks werk. Alle klanten worden zo, hoffelijk, naar de uitgang begeleid, en gevrijwaard van fraude...
@Anoniem: je bedoelt dat die jongen feitelijk de winkelbediende is die zo af en toe je tas controleert als je afrekent bij de zelfscan?
Dan heeft JP wel een heel verhullende manier om de persoonlijke aandacht van de netwerker in de winkel te beschrijven.
Blijft het feit dat dit blog inmiddels ruim meer dan 100.000 hits telt, waarmee JP's anonimiteit al veel langer grotendeels aan diggelen ligt. Hij zal moeten leren leven met de status van (semi-) BN-er.
Inderdaad geef je met het schrijven van een blog willens en wetens iets van je anonimiteit prijs. Je moet dat echter niet te zwaar zien, van enig BN'r-schap is geen sprake, en de kans dat de Appie-medewerker zichzelf terugziet in mijn verhaaltje acht ik praktisch nul. Dit blog nadert de 500.000 hits. Maar het heeft daar wel 15 jaar over gedaan. In de praktijk vinden mijn stukjes enkele tientallen vaste lezers, en daarnaast een aantal dwaalgasten. Het blijven papieren scheepjes die de onmetelijke digitale oceaan op worden gestuurd. Soms worden ze daar opgemerkt, vooral als er een herkenbaar onderwerp of beroemde naam boven staat. Mijn stukjes over Lennaert Nijgh en Bernard Kruysen bij voorbeeld worden vaak bekeken. Maar vaker blijven het volstrekt anonieme notities in de marge.
Een reactie posten