dinsdag 19 augustus 2014

Terug naar België


Mijn vriendin ruimde kranten op. ‘Het archief van schrijver Georges Simenon keert terug naar België,’ las ik in een oud knipsel. ‘De zoon van de auteur schenkt de nalatenschap […] aan de Koning Boudewijnstichting. Daarbij hoort ook de beroemde pijp van Simenon, meldt de Belgische krant De Morgen.’
Welke van de driehonderd, denk ik dan honend. En op zo’n moment realiseer ik me hoe onbetrouwbaar journalistiek eigenlijk is. Dit is toevallig een onderwerp waarvan ik veel weet. Maken ze zulke fouten ook in al die andere berichten over belangrijker zaken, die ik niet kan verifiëren? Of zijn faits divers als dit de moeite van het checken niet waard? Ik hoop maar het laatste.

Zelf kocht ik mijn minder beroemde pijp, de honderd-zoveelste, afgelopen zaterdag op de rommelmarkt van Gottem, gemeente Deinze, in Oost-Vlaanderen. Want ook ik ging terug naar België. Een aantal jaar geleden bezochten we drie keer achtereen het folkfestival in het West-Vlaamse Deerlijk. We hadden er goede herinneringen aan en besloten er dit jaar ons tentje weer eens op te zetten.
Achteraf gezien was dat misschien niet zo heel verstandig. We hielden het droog, al hadden we een koude nacht. Maar een tendens die zich bij ons laatste bezoek al had afgetekend bleek te hebben doorgezet. Je hebt romantische folk, de erfenis van de minstrelen, en je hebt dans-folk. Op Deerlycke Folk gaat het nu uitsluitend om de laatste variant. Na een paar uur jiggs en reels werd ik horendol en moest ik aan mijn broer denken, die zoiets ooit ‘muggenmuziek’ noemde: je zou de zwermen nootjes wel van je af willen slaan.
De Bretonse groep Celkilt joeg ons uiteindelijk tegen twaalven de feesttent uit. Schreeuwende en springende mannen in kilts die het publiek onvermoeibaar ophitsten en hun traditionele deuntjes op stadionrockvolume speelden. Bretonse folkrock in overdrive, stijf van de testosteron. Goeie muzikanten op zich, maar waar waren de gemoedelijke baarden van vroeger gebleven? Deze jongens hadden eigenlijk liever Bruce Springsteen willen zijn en leken zich te schamen voor hun achtergrond, hoezeer ze die ogenschijnlijk ook, met kilts en doedelzak, op handen droegen.

Ook onder de toeschouwers vormden de ouderwetse folkies een zeer kleine minderheid. Er werd in de programmering blijkbaar op een jeugdig publiek gemikt. Maar wie zijn trouwe achterban van zich vervreemdt gaat een onzekere toekomst tegemoet. Bij het uitblijven van een toestroom van nieuwe bezoekers was Deerlycke Folk, altijd al het kleine maar leuke broertje van Dranouter, vervallen tot een zeer plaatselijk gebeuren, een buurt-uitje.
En of het nou aan onze stemming lag, aan het weer, of aan het lokale karakter, we voelden ons er een beetje misplaatst. Het leek of we als vreemdelingen door een onverschillig, nog net niet vijandig achterland doolden. Goed, we werden aangesproken door twee prettig excentrieke types, de een zowaar met baard en pijp – maar verder leken onze taalgenoten ons nauwelijks te zien. Hollanders zijn gesloten als ze niet brutaal en of dronken zijn, maar Vlamingen zijn dat nog veel meer.


Was het onze stemming, of toch het weer? Ook de stadjes en dorpen waardoor we reden maakten een melancholieke indruk. De grote huizen aan de boomloze steenweg toonden een grimmig gesloten façade. Geen mens bewoog achter de lamellen. Geen mens begaf zich op straat. Bemoei je niet met ons, laat ons maar, leek het landschap te willen zeggen. Mijn Belgische lezers moeten me maar corrigeren als het anders is, maar ik kreeg de indruk dat de knagende problematiek van de natie de Belgen er langzamerhand onder krijgt. Er hangt hier een soort chagrijn in de lucht, een nevel van humeurige gelatenheid. Van het knusse, gemoedelijke en pittoreske Vlaanderen waarover mijn Brabantse vader altijd zo smakelijk vertelde vond ik dit jaar geen spoor. Misschien is het altijd een sprookje geweest.

Aangetrokken door een aardige kerk parkeerden we in Waregem op het marktplein. Hier was iets meer leven, al was het zondag. We bestelden cappuccino op een terras en beseften meteen dat je dat bezuiden onze landsgrenzen en ten noorden van Italië beter niet kan doen, behalve in de grote steden, waar alles overal hetzelfde is: net als in Frankrijk werd onze koffie overkapt met een enorme dot vette slagroom.
Maar het terras was lekker verwarmd en ik keek belangstellend om me heen. Een tandeloze man rookte een pijpje en dronk cola, recht uit de fles. Een geblondeerde vrouw met een gouden brilmontuur at een wafel. Wat ging er in die mensen om, hoe leefden ze? In Nederland kan ik dat altijd wel zo’n beetje inschatten – ook milieus die je niet kent komen via de tv dagelijks bij je naar binnen. Hier was ik een buitenstaander en op mijn interpretatie aangewezen.

Die twee mannen aan dat tafeltje verderop bijvoorbeeld, met een fles champagne in de koeler tussen hen in, hadden ze iets te vieren, of was dit hun normale aperitiefje voor het zondagse middagmaal? Die Belgen waren immers Bourgondischer dan wij zuinige Nederlanders en lieten het geld makkelijker rollen, dat las je altijd in de krant.
De ene man was opvallend dik, maar elegant gekleed, dure gespschoenen, zorgvuldig gekapt, licht gebruind. Beetje het type van een scheepsmagnaat of een maffiabons. Hij schonk bij, hij moest de gastheer zijn. De ander was even degelijk gekleed, maar onopvallender. Hij was slank en grijs. Type ambtenaar. In de hiërarchie stond hij lager dan zijn corpulente tafelgenoot, dat leek me duidelijk. Ik fantaseerde hardop dat hij de plaatselijke wethouder was, en de dikke een vastgoedkoning, die de wethouder stroop of liever champagne om de mond moest smeren voor de een of andere infame deal.
Maar daar liep de wethouder naar zijn auto, al bellend, om iets te halen. De maffioso pakte snel de fles, maakte het nauwelijks aangeroerde glas van de ander met een klein scheutje weer vol, dronk het zijne in een gulzige teug leeg en vulde het opnieuw. Toen de wethouder terugkwam leek het of er niets gebeurd was. Hoewel dit gedrag me bekend voorkwam vond ik het toch niet bij door mij ontworpen hiërarchie passen.
En zie, even later stond de dikke, na nog een keer ongelijk bijschenken, plotseling op en verdween. Hij waggelde een beetje. Ik zag nu dat zijn zwarte kraalogen schichtig waren en dat zijn hoofd glom van het zweet. Het afrekenen van de fles liet hij over aan de wethouder. Die gaf bedenkelijk kijkend een vijftig-eurobriefje aan het dienstertje, nam de koeler op en ging aan een tafeltje bij een bekende zitten. Een man met een oorringetje, blote voeten in ouwe gympen. Even later hoorde ik ze plat Vlaams praten en aan hun mimiek te oordelen meende ik dat ze de dikke man bespraken. Die was in mijn hoofd opeens van maffiabaas tot uitvreter gereduceerd, zoals de wethouder niets meer met politiek te maken leek te hebben: een gewone jongen in een zondags pak die waarschijnlijk al spijt had van die vijftig euro.

Ook wij rekenden af en peinzend liep ik naar het Volkswagenbusje. De werkelijke verhouding tussen deze mensen bleef me een raadsel. Misschien kende ik de cultuur niet genoeg die hen had voortgebracht. Of misschien miste ik het legendarische invoelingsvermogen van Simenon. Die zou wel raad geweten hebben met een situatie waar ik geen chocolade van kon maken. Zelfs geen Belgische.


2 opmerkingen:

Daniël zei

Schitterend hoe je in je observatie op de loop gaat met die zelfbedachte "maffioso" en die "wethouder". Daar heb ik hardop om moeten lachen.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Mijn dag is weer goed als ik een ander heb laten lachen, Daniël.... Heb overigens Carl Barks de credits gegeven die hij verdient. Groeten, JP