vrijdag 16 augustus 2024

FIETSEN


Ik ben sneller door mijn territorium heen dan te voet. Wandelend moet ik kiezen. Nu verenig ik de stadsgezichten van verschillende marsen in één tochtje. Van het Vondelpark naar het Beatrixpark, van de Amstelveenseweg naar de Stadhouderskade in een mum van tijd. Volgende stap is dat ik de grenzen oprek en ook wat ik normaal per auto of OV bereis in mijn omzwervingen betrek. Waarom niet naar Nieuw-West, veel meer dan een half uur gaans zal het niet zijn?

Mijn dochters zijn met mijn auto naar Engeland. Een festival met progressieve en alternatieve rock in het graafschap Somerset, in de buurt van Bristol. Mijn oudste chauffeert. Toen ze de auto kwam ophalen liet ze haar fiets bij me achter. Ik had er niet om gevraagd, fietsen is al jaren uit mijn systeem verdwenen, maar de sleutels van kettingslot en ringslot lagen open en bloot op het gangkastje - om me een alternatief vervoermiddel te bieden, of misschien als een stille hint om mijn luie dijbenen in beweging te krijgen. 

Vroeger hadden we aan de overkant van de straat een fietsenstalling. Achterin had de fietsenmaker zijn bedrijfje. Een sympathieke, wat stille man in een stofjas, kalend. Hij werkte de hele dag aan onze fietsen. Hij onderbrak zijn werk alleen om een boterhammetje te eten uit een trommeltje. Als arbeidsvitamine stond Hilversum 4 aan. Zo begeleidden Beethoven, Bruckner en Bach het ritselend draaien van gesmeerde wielen. We betaalden een vast bedrag voor de stalling. De reparaties waren spotgoedkoop. Ik herinner me dat een band plakken een rijksdaalder (voor de jonge lezers: twee gulden en vijftig cent) kostte.
Toen de vriendelijke fietsenmaker met pensioen ging moesten we onze rijwielen op straat zetten. Fietsenrekken waren er niet of nauwelijks en het aantal bomen was zeer beperkt. Dus het duurde niet lang of mijn fiets werd gejat. Dit was Amsterdam, nietwaar. 

Mijn laatste fiets was een Napoli. Niet te verwarren met de Batavus die tegenwoordig die naam draagt. Het was bepaald geen topfiets, maar ik viel op de naam. In die jaren hing mijn zelfrespect nauw samen met het succes dat ik had met het zingen van Napolitaanse liedjes. Een fiets met die naam vond ik een vondst. Er waren betere tweedehandsjes in de fietsenwinkel bij het Amstelstation maar deze stond daar duidelijk op me te wachten.
Ik, mijn gitaar en mijn fiets... 

Toen ook Napoli werd gestolen hield ik het voor gezien. Ik had eigenlijk een hekel aan fietsen. Maar ik was Amsterdammer en een Amsterdammer is een fietser. Met dat dwingende beeld moest ik maar eens zien af te rekenen. Voortaan wandelde ik alles binnen een straal van vijf kilometer en voor verdere doelen nam ik auto, tram of bus.

Mijn dijbeenspieren beginnen te protesteren. Een naar, zeurderig soort protest, iedere keer dat ik een trapper indruk. In de stad is het druk. Ik krijg veel meer wandelende en fietsende mensen binnen dan normaal, als ik stapvoets ga. Het krioelt van de medemensen. Soms heb ik het gevoel in een film te zitten waarvan het beeld is versneld en wil ik naar huis, naar de rust van mijn balkon. 

Hiermee fietst snelheidsduivel Voorheen Rookzanger het zomerseizoen uit. U ziet hem weer op deze plek, deo volente, in de meteorologische herfst.


zaterdag 10 augustus 2024

BABYLON


Vanaf oktober doen we weer een aantal voorstellingen van Wat geweest is, is geweest, het liedjesprogramma rondom Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot. In die volgorde, want het draait vooral om Lennaert - ik lees onder meer brieffragmenten van hem voor. Over een van die voorstellingen (in het kerkje 'De Stompe Toren' van Spaarnwoude, op zondagmiddag 27 oktober) ga ik morgen iets vertellen op regionale radio.
Ik zat juist, op het balkon met een eerste koffie, te denken dat ik me maar eens moest gaan inleven in de materie toen er een mail binnenkwam. Ene Richard Ranson uit Brugge vroeg mijn mening over een anekdote die hem ter ore was gekomen. Kort samengevat gaat die als volgt: Boudewijn trad in 1967 op in de Stadsschouwburg van Brugge. Tijdens zijn verblijf daar bezocht hij het artiestencafé Babylon. Dat zou de inspiratie zijn geweest voor het gelijknamige lied op de langspeelplaat Nacht en Ontij. [U kunt HIER het gehele verhaal lezen, in de commentaren bij het blog.] De entourage van Boudewijn vond het desgevraagd een broodje aap. Wat was mijn mening?

Het was een mooie, ouderwets stille morgen. Het was bouwvak dus de gierende schuurmachines zwegen zoals het hoort op zaterdag. Ik maakte een tweede koffie, beklom een stoel om er een paar boeken bij te halen, en nam er mijn tijd voor.

Beste Richard,

Dank voor je mail, die ervoor zorgde dat ik een uurtje aangenaam doorbracht met het speuren naar historische informatie in verschillende boeken, van Boudewijn en van Lennaert.
Om met de eerste vraag te beginnen: Babylon zoals het op Nacht en Ontij staat, is op naam van Boudewijn gecrediteerd. Maar, uit Hoogtevrees in Babylon, het boek uit 2007 waarin Boudewijn commentaar geeft bij zijn liedteksten tot dan toe, leren we dat het Lennaert was die de oorspronkelijke tekst had geschreven. Boudewijn vond die evenwel niet geschikt om te zingen en herschreef de gehele tekst, met behoud van steeds de eerste twee verzen van ieder couplet. Feitelijk had Lennaert dus als co-auteur genoemd moeten worden.

Dan de anekdote. Ik weet niet wie die persoon uit Boudewijns omgeving is, maar ik kan niet anders dan hem of haar gelijk geven: Boudewijn alleen in een café? Zeer, zeer onwaarschijnlijk. Hij is een verlegen man die zich slecht op zijn gemak voelt in openbare gelegenheden. Tenzij er een dwingende reden voor was, lijkt het me niet aannemelijk dat hij de veilige ruimte van zijn kleedkamer zou hebben verlaten. 

Maar je zegt dat de toenmalige kroegbaas bekendstond als een man met een sterk geheugen en een voorliefde voor de waarheid. Mogelijk heeft zijn geheugen hem toch parten gespeeld. Of (en dat kan heel goed) hij heeft de waarheid een beetje verdraaid om haar mooier te maken.
Want wat nou als het niet Boudewijn maar Lennaert was, die in café Babylon kwam, tot tweemaal toe? Dan wordt het een ander verhaal. Lennaert was een echte kroegtijger. Nee, dat klinkt te stoer - hij voelde zich thuis in de kroeg, waar hij vooral veel zweeg en alles las wat maar leesbaar was. Een stamcafé was voor hem een tweede huis waarin hij zijn vaste plek en zijn vaste gewoontes had. In elke plaats waar hij vaak kwam had hij zo'n geliefde plek, in Amsterdam bijvoorbeeld café Schumich aan de, of zoals Amsterdammers zeggen, het Singel.
Boudewijn toerde in 1967 vaak door Vlaanderen. Of hij ook motor reed weet ik niet, dat lijkt me helemaal niks voor hem. Wat ik weet, is dat hij tijdens die reisjes de auto bestuurde waarin ook Lennaert zat, want die trad in die tijd op als zijn manager; eerder voor de gezelligheid, heb ik de indruk, dan uit talent voor het zakelijke. Over die tochten in de hevig naar wierook geurende auto van Boudewijn staat een mooie passage in Tekst en Uitleg van Lennaert (uitgeverij Conserve) - ik sluit een foto bij.

Ik kan me heel goed voorstellen dat het zó gegaan is:
Boudewijn bleef na aankomst in Brugge in de schouwburg. Voorafgaand aan een concert is er altijd genoeg te doen. Ik kan me moeilijk voorstellen dat Lennaert, áls hij al ieder optreden bijwoonde, ook bij de soundcheck bleef. Hij zal, zoals hij graag deed, door de oude stad gedwaald hebben en een café zijn binnengelopen dat hem aantrok om daar in zijn eentje aan de toog, mijmerend en observerend, een glas te drinken. Thuis in Haarlem was dat steevast Beerenburg, in Brugge zal het een lokaal bier of misschien een genever zijn geweest. Het detail dat hij bij het tweede bezoek op exact dezelfde plaats ging zitten is tekenend. Zo was Lennaert.
Hij zal daarbij niet herkend zijn, want hij bleef nogal op de achtergrond. Maar het was een stil uur, zeg je - hij kan heel goed een praatje met de kastelein hebben gemaakt, waarin hij vertelde wie hij was en waarom hij in Brugge was.
Hou me ten goede, dit is allemaal fantasie, feiten heb ik niet.
Cafébaas Ward van de "kroegste der kroegen" had nu een mooi verhaal te vertellen, ware het niet, dat weinig mensen (dat geldt nog steeds overigens) wisten wie Nijgh was. De zanger trekt de aandacht, de net zo belangrijke dichter blijft in de schaduw, de veilige schaduw van een schemerige staminee. Wat ligt meer voor de hand dan dat hij, Ward, de waarheid een klein slagje draaide, en Nijgh veranderde in zijn beroemde vriend Bo? Het verhaal blijft in essentie waar, en het spreekt meer aan. Je hoeft niet eerst uit te gaan leggen wie Lennaert Nijgh was.
En ja, het zou heel goed kunnen, als dit allemaal waar is, dat Lennaert, die een voorliefde voor het oudtestamentische had, geïnspireerd raakte door de naam van de kroeg en er zijn door Boudewijn afgekeurde tekst op baseerde, die begint met: 

Tempelgoud glanst helder
in de stralen van de zon
daar rijst de toristis Helion
advenitur laborantes
kaischwarzedis melanchton
epahebris et stalakton
mundus vocans lousytermes
decameron quasi spermes
in balantes Babylon

Een fraaie schildering van een Babylonische spraakverwarring, en, nee: dat glazuur komt er niet in voor. Dat is van de hand van Boudewijn, die erover schrijft: 'Glazuur heb ik altijd een magisch woord gevonden, als klein jongetje al. Ik heb geen idee waarom. Maar het moest een keer in een liedtekst verwerkt worden [...].' 

Meer weet ik er niet over te zeggen. Ik hoop dat ik je hiermee van dienst kon zijn.

Hartelijks,

Jan-Paul


(Illustratie Pieter Bruegel de Oude, 1563)

vrijdag 2 augustus 2024

SPROAKSTEE


Voor we later in augustus serieuzer op reis zouden gaan wilden we wat kleine excursies maken. Een paar dagen weg, even 'helemaal eruit', andere omgeving, andere taal - maar dan zonder de voorbereidingen en organisatie die een langer buitenlands verblijf vergt. De distels kunnen een dag of twee pluizen op het land van mijn vriendin, de katten hoeven mij maar kort te missen.
Onlangs bezochten we het tot dan toe verwaarloosde Aken. Deze week zouden we naar Heimbach gaan, een plek in de Eifel waar ik erg op gesteld ben geraakt. 

We vierden een tweedaags familiefeest in de tuin van mijn vriendin. Tenten opgezet in de appelboomgaard. Kinderen en kleinkinderen. Dat was enorm gezellig maar het hakte erin. Na al die Bourgondische zorgeloosheid en die vrolijke chaotische gesprekken tot diep in de nacht bij een walmende vuurkorf, begeleid door luidkeels gezang en ongeremd gitaarspel, was ik stuk. Ik vroeg om een dag respijt. Een gewone dag van wandelen en stilte. Om bij te komen van dat woeste en volle leven. 
Mijn vriendin kwam dat ook goed uit en zodoende gingen we woensdag pas weg.

Maar... we moesten onverwachts vrijdagnamiddag alweer terug zijn. Ik lag daar 's ochtends in bed over na te denken, inmiddels uitgerust. Heimbach was drieënhalf uur rijden, theoretisch. Maar de schrik zat me nog in de benen na die trage reis naar Aken. Heen en terug file op file, de A2 is haast niet meer te doen. Bovendien voorspelde de app juist voor die donderdag onweer en regen in de Eifel. 
Verandering van plannen. Flexibel zijn! Ik appte mijn vriendin om 7:15: 'Zullen we soms naar De Lutte gaan en daar de grens oversteken?'
Zij is in dat Twentse plaatsje geboren en heeft er haar eerste levensjaren doorgebracht. Ze was meteen voor. Het vooruitzicht op een meestal rustige A1 hielp ook. 


In De Sproakstee stond de tent algauw. Het was er niet zo rustig als toen we er in het eerste Corona-jaar waren. Een dozijn dure campers bewoond door stille, grijze echtparen omzoomde het iets te kort geschoren grasveld. We aten in het dorp, buiten. Om niet al te veel in herhaling te vallen bij een ander restaurant dan vier jaar geleden. We zaten nog wat voor ons tentje. De avond was zoel. Ik tekende de bomen.
De verkwikkend stille nacht op een spartaans matrasje werd abrupt kort gehouden door luid koerende houtduiven. Roekoe-koe-koekeroe-koe. Net een ander dialect dan in Noord-Holland.

In Bad Bentheim ontbeten we heerlijk bij koffiehuis en bakkerij Tietmeier. Wie daar ooit komt moet niet verzuimen een van hun zware, smaakvolle broden mee te nemen. Zulk lekker brood proef je zelden.
Mijn vriendin verleidde me tot een bezoek aan de burcht. Ik kende die alleen van gezicht. Zelf had ik ('Ik kén kastelen zo langzamerhand wel') willen volstaan met een beetje rondlopen door het stadje om eetlust op te doen maar ik had er geen spijt van.

Het evidente voordeel van toerisme is dat je te zien krijgt wat is beloofd. Dat geldt niet voor vogels kijken, bijvoorbeeld. Voor de tent had ik gemeend een grauwe klauwier te zien, maar het schuwe diertje hield zich verstopt en eer ik mijn verrekijker had gericht was het verdwenen. Onbevredigd borg ik de kijker weg, onzeker of ik de waarneming in mijn notitieboekje mocht noteren.
We kregen wat ons was beloofd en tegen de tijd dat we het grote en mooie kasteel verlaten hadden was het ook wel genoeg. De verzadiging van een toeristische attractie wordt nog eens versterkt door de bordjes met informatie en het aanschouwelijke onderwijs - het met levensgrote poppen en flakkerende lichtjes aangeklede alchemistenlaboratorium had ik kunnen missen.
De logeerkamer van koningin-regentes Emma daarentegen (Pauline van Waldeck-Pyrmont, gehuwd met Alexis van Bentheim-Steinfurt, was haar zuster en zij, Emma, kwam jaarlijks bij haar logeren om te kuren in de heilzame bronnen van Bad Bentheim) had ik best willen betreden, maar de weelderige slaapzaal was met plexiglas afgesloten.
Mijn vriendin wist nog dat het hier vroeger anders was, veel minder netjes, en zei dat ze de boel aan het verpesten waren. We verschilden even filosofisch van mening. De nieuwe Vorst van Bentheim und Steinfurt is een vooruitstrevend ondernemer. Misschien te commercieel. Maar als je niks doet vervalt de boel van charmant antiek tot een niet meer te redden zooitje. Ik dacht aan de talloze steenklompen in Engeland en Wales. Ik speelde de advocaat van de duivel. In mijn hart was ik het mijn vriendin eens. Ik kon dat plexiglas en die informatieborden missen als kiespijn.

We lunchten buiten in een Biergarten. Net over de grens en meteen krijg je twee schnitzels in plaats van één, voor dezelfde prijs, vergezeld van een overvloed aan heerlijke, 'op grootmoeders wijze' gebakken aardappels.
We deden inkopen in een supermarkt. De lucht was betrokken. Terug in Nederland was er een niet voorspelde regen begonnen die voorlopig niet van ophouden leek te weten. Het nadeel van primitief kamperen manifesteerde zich. We zochten ons heil aan een picknicktafel onder het afdakje van het sanitair. Daar aten we een avondmaal van meloen en ham, broodjes tonijn en lokale kruidenkaas, begeleid door een fles Schwarzriesling. Een beetje bevreemd bekeken door de keurige camperbewoners die ons passeerden om hun borden en pannen af te wassen. Daarna zat er niets anders op dan vroeg te gaan slapen met een boek. 
Die mooie wandeling over het loabultpad maakten we de volgende morgen, heerlijk uitgerust.