woensdag 12 juni 2019

MANNETJE

Het feest was al in volle gang toen het mannetje binnenkwam. Sterker nog: de cadeaus waren uitgepakt, de bubbels ingeschonken, het welkomstwoord was breedvoerig uitgesproken en de lunch was verorberd. Ieder zat rustig op stoel of bank te luisteren naar beschaafde en toch leuke klassieke muziek voor sopraansaxofoon en accordeon.

Hij liep langs het tuinhek, een beetje verward en gehaast, alsof hij al uren naar het juiste adres zocht. Hij had een rond, kaal hoofd, een korte witte ringbaard, ronde, troebele ogen en een ronde buik. Het mannetje zou een toevallige voorbijganger hebben kunnen zijn, als hij niet een wat krap zondags pak had gedragen. Bovendien had hij een laptop en een groot boek onder zijn arm. Hij kwam hier iets doen, maar kon dat, wegens de muziek, die het publiek aan de tuinstoeltjes en het woonkamermeubilair gekluisterd hield, op dit moment niet doen. Dat frustreerde hem, hij liep in toenemende geagiteerde verwarring door huis en tuin. De manier waarop hij zijn plannen gedwarsboomd zag en dat niet kon verkroppen verried de onaangepaste, zonderlinge mens. Ik zag hem de obers aanspreken. Tevergeefs, wat hij ook wilde doen met die laptop en dat boek zou moeten wachten tot na de muziek.
Hij kwam de kamer binnen waar ik zat, zonk neer op de bank naast me, legde zijn handen op zijn bolle buikje en viel al gauw in een diepe slaap.

Toen de muziek afgelopen was en wij beschaafd hadden geklapt ontwaakte het mannetje en hervatte ijverig zijn missie. Hij sprak de gastheer aan. De inmiddels al afgesloten geluidsinstallatie moest weer worden aangezet. Toen dat gebeurd was begon het mannetje met Belgische tongval een speech af te steken. Een uitgebreide felicitatie. Ik kon niet alles verstaan maar begreep dat het boek het cadeau was voor de vijftigjarige bruiloft van de gastgevers. De laptop had hij meegezeuld omdat hij zijn geschenk vergezeld wilde doen gaan van een gedeclameerd gedicht en van muziek. Hij hield het ding in de richting van de gastheer, was een tijdje aan het hannesen om de goede instellingen te vinden en even later klonk Clair de lune van Debussy, via YouTube. De gastheer, een warmvoelende man die met de wereld en met zichzelf zeer in zijn nopjes was en bij zijn welkomstspeech zeer olijk had gekeken, stond er nu wat verlegen bij. Zijn guitige blik had plaatsgemaakt voor een ongemakkelijke ernst.

Even later trof ik het mannetje aan bij de huisbar, waar we beiden een glas rode wijn inschonken. Om dat cordon van eenzaamheid rondom hem te doorbreken sprak ik hem aan. Algauw waren we druk in gesprek. Nu ja, ik luisterde naar zijn monologen, die slechts kort onderbroken werden als ik iets inbracht. Hij bleek een gewezen hoogleraar Klassieke Wijsbegeerte te zijn. Een belangrijk man op zijn vakgebied zo te horen. Omdat ik zelf ook Latijn en Grieks heb gestudeerd, vijf jaar lang, vond hij in mij een betrokken gesprekspartner, of liever luisteraar. 

Ik zou dit verhaaltje graag hierbij gelaten hebben. Maar de eerlijkheid gebiedt me de afloop te vertellen.
Omdat hij zo'n slechte luisteraar was en ik toch ook mee wilde tellen zette ik, aangemoedigd door de wijn, steeds zwaarder geschut in. Op zeker moment hoorde ik mezelf de eerste verzen van de Odyssee en de Aeneis (boek IV) reciteren, en vooruit, ook nog maar een regel of wat Ovidius, met mijn beste toneelstem, waar als vanzelf een Vlaams accent in sloop. Daar was het mannetje wel even stil van. Het mompelde verontschuldigend dat zijn geheugen op zijn vierentachtigste niet zo goed meer was en ging verder met zijn monologen.

De volgende dag was ik doodmoe. 'Wat heb ik weer verschrikkelijk staan opscheppen,' zei ik tegen mijn vriendin.
Het mooie van jezelf onderuithalen is dat je de ander de kans geeft om je op te beuren.
'Je hebt toch een goede daad verricht,' vond mijn vriendin.
Ik trok het kussen over mijn hoofd en sloot mijn ogen.

Geen opmerkingen: