vrijdag 7 april 2017

WOLKENMENSEN

Bij het wisselen van jas vind ik een notitieboekje in mijn binnenzak. Ik sla het open en lees: ´Ik beweeg me tussen het volkse en het verhevene.´ Geen idee wat me ertoe bracht dat op te schrijven, maar de observatie is even juist als overbodig - ze geldt voor bijna iedereen. Zelfs de meest aardse types kennen momenten dat ze even geroerd worden door iets hogers, en alle mensen die met hun hoofd in de wolken lopen worden dagelijks met hun stoelgang geconfronteerd.

Toch zijn de laatsten, de wolkenmensen, zeldzaam. Ik ken er maar een paar. De ene is een vrijgezel op leeftijd, vlinderdasje, schrandere oogjes achter stalen brilletje, eeuwig een wetend glimlachje om de mond, die in elke conversatie wel een gaatje vindt waardoor hij Euripides of Homerus kan binnensmokkelen. Zelfs het gewoonste gesprek geeft hem aanleiding tot hoogdravende culturele bespiegelingen.
De andere is het dametje uit Geuzenveld. Haar man zingt in mijn operettekoor. Hij is vierentachtig maar nog flink bij stem. Een grote grove man met een Amsterdams accent die zijn hele leven met zijn handen gewerkt heeft, en aan wiens zijde je zo'n vrouwtje niet zou verwachten. Zij is namelijk fijnbesnaard en hooggestemd. Ze heeft ook dat eeuwige glimlachje, maar dat is niet wetend, eerder verrukt. In alles vindt ze aanleiding om te dromen. Ze ziet wel wat er hier op aarde gebeurt, maar toetst dat aan haar ideale wereld. Alles staat in het zachte en weemoedige licht van haar herinneringen.
Met de voorstellingen doet ze niet mee, maar ze zingt wel op de repetities. Het spreekt vanzelf dat ze vroeger zangles heeft gehad. Als ik met haar in gesprek raak ziet ze altijd kans om dat te vertellen. Ze is oud, en oude mensen generen zich er niet voor om een goed verhaal eindeloos te herhalen, en geef ze eens ongelijk. Ze zingt iets voor, met een klein maar zuiver sopraantje. Ik spits mijn oren en herken het meteen: snippers uit het 'grote' repertoire, Berlioz' Les nuits d'été, of Strauss' Vier letzte Lieder. Een moment lang ontstaat er een vreemd soort verzwegen intimiteit tussen ons. Want die verheven, fijnbesnaarde en hooggestemde muziek, die ken ik natuurlijk ook, daar kom ik vandaan, en dat schept een band. Om ons heen woedt de operette. De walsen, de burleske humor, de marcherende mannenkoren. Even sta ik in tweestrijd. Ik wil dit dametje laten merken dat ook ik niet van de straat ben, maar voel me tegelijk betrokken bij mijn club, wil die niet afvallen. Bovendien verblijf ik tegenwoordig liever op aarde dan in de wolken. Ik knik dus maar en lach waarderend, en wijd niet uit over mijn eigen zware culturele bagage, die ik thuis heb gelaten.
Ze vertelt over een bekende operazangeres van vroeger die ik ook heb gekend. Van haar had ze wekelijks les. Toen de zangeres oud werd en ging dementeren, heeft ze haar jarenlang verpleegd, de verpleging was haar vak. Weer voel ik een tweestrijd in mijn binnenste. Moet ik bewonderend toeluisteren, ik boerse operettedirigent van het grote forte en de brede gebaren, of haar laten weten dat deze zelfde operazangers bij ons thuis, toevallig ook in Geuzenveld, over de vloer kwam? En dat ze mijn zusje ooit een gouden bedeltje voor haar armband heeft beloofd, een belofte die ze nooit is nagekomen? Ik besluit het voorval, dat mijn zusje nog jarenlang heeft achtervolgd (kinderen moet je geen loze beloftes doen) maar te verzwijgen; veel zin heeft het namelijk niet om welke reactie dan ook te geven op haar herinneringen, want ze luistert toch niet. Ze luistert alleen naar de echo's van de stemmen in haar eigen hoofd. Sirenen van lang geleden die hun verlokkende melodieën zingen.
Een paar keer per jaar leest ze een zelfgeschreven gedicht voor. Want dichten doet ze natuurlijk ook. Het koor luistert welwillend toe naar de goedbedoelde sinterklaasrijmen, alleen een paar bassen achterin lachen een beetje spottend. Nieuwkomers zijn verbaasd, maar begrijpen algauw dat ze met een erfenis uit het rijke koorverleden te maken hebben. De huisdichteres hoort daarbij, net als haar man met zijn heldere tenor, die ondanks zijn vierentachtig jaar iedere repetitie als eerste aanwezig is om de stoelen klaar te zetten. Ook het feit dat ze een kwartier eerder weggaan om de bus naar Geuzenveld te halen is deel van de traditie.

Ze zijn er nu al wekenlang niet. Hij heeft iets gebroken en kan de reis niet maken.
Ik mis het moment dat ze opstaan om weg te gaan en dat ik zeg: 'goede reis naar Geuzenveld'.

Geen opmerkingen: