dinsdag 15 september 2015

MEEDOEN

‘Ha, we krijgen muziek!’
Aan dergelijke flauwe grappen ben ik na al die jaren zó gewend dat ik ze nauwelijks meer hoor. Ik moet iets hebben teruggezegd want toen ik Coffeemania verliet met mijn gitaar onder mijn arm klonk er onverwacht een vraag: ‘Waar, wanneer?’ Ik wees naar boven, het trappenhuis van de Honingraat in, en zei: ‘We gaan zo repeteren.’ Ik zag nog vaag wie de vraag gesteld had, een kleine oude man die in een hoekje koffie zat te drinken.

Ik was net begonnen een van mijn liedjes door te nemen met de acteurs toen de deur open ging. Een echtpaar, zo leek het. Ze schuifelden naar binnen, arm in arm. De man had waterige, bleekblauwe ogen in een vierkant hoofd. Hij droeg een broek die het midden hield tussen een pantalon en een pyjama, misschien een joggingbroek van de Wibra. De vrouw had een vlinderbril en een keurig permanentje. Ze keek een beetje verlegen, glimlachte onzeker. De man trok haar langzaam mee, hij wist wat hij deed. Ze namen plaats aan de zijlijn van het speelvlak en keken verwachtingsvol voor zich uit.
Een van de spelers vroeg of ze thee wilden. ‘Nee. Koffie graag.’
Aangemoedigd door dat welkom trok de man zijn stoel naar voren en ging in de kring zitten. Hij wiegde mee met mijn liedje. ‘Vindt u het mooi?’ vroeg ik geamuseerd. ‘Ja hoor. Maar als ik met die mevrouw mee mag kijken kan ik beter meezingen. Ik kan lezen!’ Hij schoof dichter naar zijn nieuwe buurvrouw toe. Die hield haar papier zo dat hij het ook kon zien, en bij de volgende poging begon hij inderdaad min of meer in de maat mee te zingen, een fantasiemelodie die een beetje om de mijne heen fladderde. De vrouw met wie hij gekomen was zat al die tijd onbeweeglijk aan de kant, haar gezicht bevroren in een angstige glimlach.
De jonge regisseur greep met zachte hand in. ‘We gaan nu teksten repeteren. U mag gerust blijven kijken, maar misschien wilt u weer aan de kant gaan zitten.’
Dat ‘misschien’ moest ik onthouden, dacht ik, voor als ik weer eens een gezagsprobleem had. De man mopperde een beetje maar gehoorzaamde, het was tenslotte min of meer zijn eigen keus, dankzij dat ‘misschien’.
Tijdens de spelscènes die volgden verloor hij al snel zijn aandacht. Hij begon hardop te praten tegen zijn vrouw of vriendin en de regisseur moest hem nu strenger tot de orde roepen. ‘Meneer, u moet écht wat stiller zijn. We kunnen zo niet werken.’
Een wolk van verdrietige verongelijktheid trok over zijn gezicht. ‘Nou zeg!’ Hij begon te mokken. Hij staarde naar de grond en bromde af en toe wat tegen zijn vriendin. Na een tijdje stonden ze op. Terwijl ze de zaal uit schuifelden, precies zoals ze gekomen waren, arm in arm als twee heel oude kinderen die vader en moedertje spelen, zei hij: ‘Dag hoor. We komen volgende week weer!’
Wij keken elkaar eens aan en hoopten stiekem dat zijn geheugen zo’n lange termijn niet zou trekken.

(Illustratie: Fiep Westendorp)

Geen opmerkingen: