dinsdag 25 november 2014

SHERLOCK HOLMES


Toen ik deze zomer in de boekwinkel Waterstones in Newport, Wales, de verzamelde verhalen van Sherlock Holmes kocht stond het al vast dat ik ze allemaal zou gaan lezen. Het dikke boek in rode stofomslag daagde me uit. Iedere avond nam ik het een beetje onhandig ter hand, of liever gezegd in twee handen, want handzaam was het niet, in het besef dat ik er een Taak bij had. In de maanden die volgden nam ik wel eens een letterkundig zijpaadje, als Holmes en Watson me even te veel werden, en las ik een romannetje van Evelyn Waugh of Bertus Aafjes, een deeltje Simenon, een traktaatje over het boeddhisme of een paar verhalen van Toonder of De Maupassant, maar ik zette goed door. Eén verhaal per bedlampsessie. En afgelopen weekend was het zover. De 1408 pagina’s, vier romans en 56 verhalen, waren allemaal gelezen. Het Holmes-oeuvre van Sir Arthur Conan Doyle was vanaf het papier mijn hoofd in gebracht.

Niet dat ik me nu een kenner mag noemen, en als u me iets zou vragen over een bepaald verhaal zou ik waarschijnlijk in gebreke blijven; want eerlijk gezegd lijken de verhalen erg op elkaar. In wezen zijn ze over het algemeen niet erg spannend, en evenmin ingenieus. De plot stelt niet zo veel voor, de briljante geest van Holmes wordt ons vooral beschreven door zijn dwepende assistent en biograaf John H. Watson, in de praktijk merken we er vaak weinig van. Toch hebben ze een enorme aantrekkingskracht, die verhalen – niet voor niets heb ik mijn zelfopgelegde taak tot een redelijk snel einde gebracht. Deels schuilt die charme in de verdwenen wereld die beschreven wordt, het Engeland tussen 1880 en 1914. Een belangrijkere reden om te blijven lezen is de verslavende formule die de verhalen volgen. Er is in de eerste reeks (The Adventures of Sherlock Holmes) een patroon geweven dat in de loop der jaren in tact blijft; Conan Doyle beantwoordt trouwhartig aan de verwachtingen van de lezers. Er wordt in één laat verhaal auto gereden en er wordt tegen het einde tamelijk frequent getelefoneerd, maar het Victoriaanse decor blijft grosso modo onveranderd.
Dat patroon verloopt zo: Watson, de verteller, maakt een ietwat plechtstatige introductie waarin hij niet schroomt zichzelf schaamteloos te herhalen. ‘In de aantekeningen die ik in de loop van twee decennia heb gemaakt bevinden zich de feiten van vele bizarre zaken. Het zijn echter niet de meest spectaculaire onderzoeken die ik te boek heb gesteld, maar diegene die het genie en speciale talent tot deductie van mijn vriend Holmes het beste hebben doen uitkomen. Toch gingen in sommige gevallen het macabere en het didactische aspect een gelukkig huwelijk aan, zoals in het onderhavige geval. In de vele jaren waarin ik het voorrecht had de methodes van mijn vriend Sherlock Holmes van nabij te kunnen volgen heb ik geen vreemder zaak meegemaakt dan die, welke ik nu eindelijk, nu alle betrokkenen overleden zijn, naar buiten mag brengen.’ Ik parafraseer, deze passage zult u nergens vinden, maar soortgelijke inleidingen zijn talrijk. Vervolgens wordt de scène in Holmes’ kwartier te Baker Street geschetst - seizoen, weer, stemming - en wordt middels een telegram, een krantenbericht of het huisbezoek van een cliënt de ‘zaak’ uit de doeken gedaan. Meestal geeft op dit moment Holmes een klein exposé van zijn deductieve logica ten beste, door de verbijsterde klant afgaande op zijn kleding en attributen te vertellen wie hij is of wat hij die dag gedaan heeft, of vallen er enkele kwinkslagen, doorgaans ten koste van de brave Watson. Dan gaan de vrienden op pad en aan de slag, al of niet met behulp van de politie, de ‘Yard’. De grote geest lost alles op, maar de omstanders tasten in het duister. Als hij de bewijzen rond heeft geeft hij inzage in de methode volgens welke hij tot zijn conclusie is gekomen. Daar zouden zij, de omstanders, en ook wij, lezers, van moeten leren, maar ieder verhaal begint het opnieuw, en volgt Watson dezelfde verhaallijn, onder andere weersomstandigheden, in een ander jaar, met andere misdadigers en andere slachtoffers. Alles blijft heerlijk hetzelfde in deze lectuur, ook al wordt Holmes een dagje ouder en nadert het moment dat hij zich uit de wereld terug zal trekken om bijen te gaan houden aan de Zuid-Engelse krijtkust.

Waarom 1408 pagina’s lezen van iets waarvan je na een paar honderd het stramien al zo goed kent? Dat vroeg ik me ergens halverwege dat dikke rode boek wel eens af, eerlijk gezegd. Maar Conan Doyle heeft één grote verrassing voor ons in petto. Anders dan je verwacht worden de verhalen tegen het einde eerder beter dan slechter. Conan Doyle had op zeker moment genoeg van zijn held. Aan het einde van The Memoirs of Sherlock Holmes laat hij hem in een ravijn storten. Maar het publiek, dat Holmes wel erg serieus neemt (dankzij de perfecte mystificatie geloofden velen dat Holmes echt bestond en werd er menig brief aan hem gericht) pikt dat niet. Conan Doyle zucht en doet zijn plicht. Maar meer dan dat: als de goede, brave, consciëntieuze ziel die deze auteur is, doet hij er een schepje bovenop. Anders dan Simenon die nogal slordig met Maigret omging en tegen het einde van de reeks soms met zichtbare tegenzin schreef, zoekt hij naar nieuwe wegen om zijn held en de wereld waarin die leeft en werkt interessant te houden. De epiloog, His Last Bow, breekt met alle wetten doordat het in de derde persoon geschreven is. Of moeten we zeggen dat John Watson een stapje opzij doet, en zichzelf en zijn vriend als van een afstand portretteert? Het is een grandioos afscheid van een tijdperk en van twee personages, die elkaar aan het eind, met de Eerste Wereldoorlog in zicht, misschien wel nooit meer zullen ontmoeten.
Maar nog is het niet genoeg. In de toegift, een laatste bundel (The Case-Book of Sherlock Holmes), pas in 1927 verschenen, experimenteert Conan Doyle verder met het vertelperspectief: Holmes zelf is soms aan het woord. Het ontluistert de mythe geenszins, want Holmes is inmiddels een levend persoon geworden, en waarom zou die zelf niet eens de pen ter hand nemen? Het valt hem tegen en hij geeft ruiterlijk toe dat die goeie romantische wijdlopige Watson er meer van gemaakt zou hebben. En Conan Doyle zelf blijkt nog vitaal genoeg om de moderne toon van die dagen in zijn verhalen een plaats te geven. Verdwenen is de pompeuze stem van het Victoriaanse tijdperk, en een verhaal kan zo beginnen: ‘Het was misschien een klucht, of misschien eerder een tragedie. Het kostte één man zijn verstand, het kostte mij wat bloed, en het kostte weer een andere man een wettelijke straf. Wel, oordeelt u zelf.’ (The Adventure of the Three Garridebs)

Ik zal ze missen, de niet zo heel excentrieke Holmes en zijn vriend, de niet zo heel domme Doctor Watson. Ik heb gehoord dat er nog een schat aan navolgingen bestaat, geschreven door auteurs die ook geen genoeg van het beroemde duo konden krijgen, maar voorlopig laat ik die voor wat ze zijn.


(Illustratie: Sidney Paget (1860-1908) voor "The Strand Magazine" van januari 1893)

*************************************************************************************************
Pas verschenen: Bankjeszomer. Bankjeszomer is een uitgave van Uitgeverij Flanor.
U kunt het boek bestellen door 17,50 over te maken op NL85.INGB.0680.2522.15 van W.S. Huberts te Nijmegen onder vermelding van NR. 81, Bankjeszomer.
Vergeet niet uw naam en adres te vermelden.
U krijgt het dan zo spoedig mogelijk thuisgestuurd.

2 opmerkingen:

Peter Boonstra zei

Holmes lees je inderdaad meer voor de sfeer dan voor de plots. Ik viel dan ook als een blok voor de grote detective op het moment dat ik A Study in Red las. Het Victoriaanse London met zijn koetsjes, gaslicht en mist en de figuur van Holmes met zijn eigenaardigheden (viool, cocaïne)prachtig..wat een geluk dat je de verhalen altijd weer kan herlezen

groeten,

Peter5

Jan-Paul van Spaendonck zei

Geheel naar de mode van de tijd begon Conan Doyle als zwart romanticus (zoals hij eindigde als - zeer gematigd - modernist). Blijkbaar hebben die befaamde sfeerelementen uit de eerste verhalen/romans zich onuitwisbaar in het geheugen van de lezer gegrift, want goed beschouwd is het merendeel van de verhalen helemaal niet zo 'gotisch'; eerder droog en een beetje gezapig. En die cocaïne is blijkbaar een jeugdzonde, want later wordt er niet of nauwelijks meer over gesproken. Je kunt natuurlijk ook zeggen dat het voor Conan Doyle pleit dat hij de sfeer in de openingsscènes van de reeks dik heeft aangezet, en het verder aan ons laat om die in te vullen, als lezer.