vrijdag 21 november 2014

HERFSTMAAN


4.

Op een bankje op het Koningsplein probeerde hij wat te lezen. Maar Beckman had zijn plezier in de ongebreidelde verbeelding van Vance een beetje bedorven. ‘Speculaties’, echode de nasale bas in zijn oor. Voer voor romantici en dwepers. De volle maan, het zou wat! Was hij een ‘astroloog’, zoals Beckman met een sneer had gezegd? Hij dacht van niet. Hij mediteerde, maar zonder de illusie dat hij daarmee met een hogere werkelijkheid in contact kwam. Integendeel, de moeizame sessies op zijn harde kussentje zetten hem met beide benen op de grond. Zijn drukke en angstige gedachten vervluchtigden. Hij zat met zijn kont op de zaadschillen en was zich als het een beetje wilde lukken van niets anders bewust dan van zijn ademhaling, die allengs kalmer werd. Dweperig kon je dat toch niet noemen. Hijzelf vond het eerder een kwestie van geestelijke hygiëne dan iets anders.
Fantasieën had hij wel. Hij dacht aan de kosmische ramp die niet zou plaatsvinden als hij Beckman moest geloven. Wat zou hij met zijn laatste dag doen, als hem de keus werd geboden? Binnen de mogelijkheden die de stad, zijn persoonlijke beperkingen en zijn financiële middelen hem gaven? Hij sloeg zijn boek dicht en zonk weg in gedachten.
Pierewaaien. Het woord dook op met gal in zijn kielzog. Zijn vrouw had het ooit gebruikt om haar fietstochtjes te omschrijven. Ze was een burn-out nabij en hij gunde haar de vrijheid die ze blijkbaar nodig had. Later was uitgekomen dat de ritjes linea recta naar een rendez-vous met een minnaar leidden. Hij had het haar inmiddels vergeven, maar de herinnering bleef een beurse plek in zijn hoofd. Als hij die per ongeluk aanraakte schoot er een felle pijn door hem heen.
Toch was dat het wat hij het meest verlangde van zijn laatste dag. Zorgeloos ronddwalen, zich laten leiden door zijn invallen. Pierewaaien. In feite was hij al een aardig eind op weg, besefte hij. Want waar deze dag hem zou brengen bleef hem op een prettige manier raadselachtig. Niet naar zijn werk in elk geval, en voorlopig ook niet naar huis. Dat was alles wat hij zeker wist. De rest was speculatie, met dank aan Beckman. Misschien was het tijd voor wat droomelixer.

Het meisje op de stoel naast hem had een arm vol schubben. De staart van een zeemeermin. Het lijfje moest zich onder haar T-shirt bevinden, het met sierlijke haarslierten omkranste gezicht keek hem aan vanaf haar borstbeen.
Ze blies de rook langs hem heen. ‘Bedankt,’ zei ze. Fons stopte zijn aansteker weer in zijn broekzak. Hij rookte al jaren niet meer maar de gewoonte om vuur bij zich te dragen was sterk. Nu vervulde zijn koppigheid hem met voldoening.
Ze had lang haar, blond met een zweem van honing. Ze moest een jaar of vijfentwintig zijn, schatte hij. Ze sloot zich na hun korte contact niet meteen voor hem af, maar bleef dromerig voor zich uit zitten kijken. Meestal wist hij op zulke momenten niet goed wat hij moest zeggen. Terwijl hij zijn woorden woog op een te fijn schaaltje vloog het geschikte ogenblik voorbij en was de kans op een gesprek verkeken. Maar vandaag… de eerste slokken van zijn Duvel hadden al zijn losse gedachten gebundeld. Hij was klaar voor wat de wereld hem ook maar bracht. Smalltalk op een terrasje met een getatoeëerd meisje dat zijn dochter had kunnen zijn? Waarom ook niet.
‘Wat een bijzondere tattoo heb je,’ zei hij. Vriendelijk, niet te gretig. Een oom, geen jager op jong wild.
‘Dank je wel.’ Ze zette haar zonnebril af. Haar violette ogen werden blauw.
‘Heb je iets speciaals met zeemeerminnen, of is het gewoon de vorm die je aanspreekt?’
‘Dat ook wel, maar toch vooral het eerste. Als meisje tekende ik al zeemeerminnen. Ken je De kleine zeemeermin?’
‘Het sprookje van Andersen?’
‘Nou ja, de tekenfilmversie van Disney daarvan. We hadden de video thuis, en die keek ik zo’n beetje elke dag. Ariël was mijn grote heldin.’ Ze lachte. ‘Dus ja, ik heb iets met zeemeerminnen.’
Fons had een expositie in het Haarlemse Teylers Museum gezien. De meermin dook in alle culturen van de wereld op, wist hij sindsdien, dus zij was meer dan een sprookje, eerder een mythe. Hij aarzelde of hij het woord ‘archetype’ zou gebruiken maar het was er al uit voor hij ertoe besloten had. Het meisje glimlachte ironisch. Hij kon haar niets nieuws vertellen, dat zag hij zo wel, maar ze tolereerde zijn tastende improvisaties goedgehumeurd. Af en toe knikte ze om hem aan te moedigen. Ze drukte haar Marlboro uit, liet zich een nieuwe aansteken, dronk haar cola light leeg en had geen bezwaar tegen een biertje. Toen de ober hun bestelling had gebracht en ze geproost hadden (op alle vrouwen met vissenstaarten) vroeg hij haar wat ze deed. Studeren zeker?
Sort of,’ zei ze. ‘Ik doe psychologie, maar het gaat niet zo lekker. Ik kan de motivatie maar niet vinden om het eens af te ronden. Dat komt ook doordat ik niet weet of ik er wel mijn beroep van wil maken. Want ik zing ook, weet je. En dat geeft veel meer bevrediging. Het zou geweldig zijn als ik daar genoeg mee kon verdienen. Nu is het nog niet zoveel.’ Ze keek hem uitdagend aan. ‘Hé, als je me soms wilt horen, ik treed vanavond op.’
‘Waar?’
‘In Mulligan’s, aan de Amstel. Die Ierse pub. Ken je die?’
Fons werd besprongen door herinneringen die ordeloos ronddansten in zijn hoofd. Hij wist zo gauw niet welke te volgen. Hij zwierde even mee en gaf het toen op.
‘Ja, die ken ik,’ zei hij. ‘Ik zal er zijn.’

Wordt vervolgd...

[Voor wat voorafging klik op startpagina en scroll terug]

Geen opmerkingen: