Is het u wel eens opgevallen, hoe goed schrijvers hun talen spreken? Althans op papier. Ze verblijven in het buitenland, Italië, Frankrijk, Portugal of Spanje, en hebben vloeiende gesprekken met passerende dorpspastoors, winkeliers, olijfoliepersers of wijnboeren. Alleen een cursief woord nu en dan geeft aan dat het gesprek niet in hun moerstaal plaatsvond, maar voor het gemak van de lezer vertaald is. Dat cursieve mondje buitenlands staat ook wel chic, en geeft iets van een couleur locale aan de tekst mee.
Dat de werkelijkheid in de meeste gevallen anders is viel me plotseling in toen ik in mijn dagboek een gesprek wilde noteren dat ik een week geleden had met een tachtigjarige inwoner van Boscomare, een sprookjesachtig bergdorp in Ligurië.
Wij hadden de steile straatjes van het dorp beklommen om de Saraceense Toren te zien en ons verbaasd over de nonchalance waarmee een zestiende-eeuws stuk historie door een ‘restauratie’ was bedorven. Als je me had verteld dat die ronde, wit gestucte peperbus een betonnen watertoren uit de jaren tachtig was had ik het zonder meer geloofd. De gouden namiddagzon verlichtte de mosgroene berghellingen. We keken naar de overkant en constateerden dat Pietrabruna, waar we tijdelijk een huis bewoonden, er vanaf hier nogal rommelig uitzag, heel anders dan vanaf de kustweg. Het schilderachtige silhouet met de prominente kerktoren was zijwaarts gezien een samenraapsel van slecht bij elkaar passende huizen en plantenkassen. Vreemd idee: voor de inwoners van Boscomare was dát Pietrabruna, al eeuwenlang, niet die ansichtkaart.
Een oude man schuifelde voorbij. Hij keek naar ons en bleef staan. We groetten elkaar en raakten in gesprek. De tijd was stroperig op dit uur en we hadden er meer dan genoeg van. Het weer was het eerst aan de beurt. De hitte. De bosbrand van gisteren, de blushelikopters. Daarna was het tijd voor iets persoonlijkers, we kenden elkaar immers al een paar minuten.
‘U komt uit Nederland?’ Hij knikte goedkeurend. ‘Ik heb vandaag vier uur aan de dialyse gelegen. Dat moet ik drie keer per week, in het ziekenhuis. Op maandag, woensdag en vrijdag. Mijn nieren, hè? Die apparatuur komt uit Nederland. Eerst ook uit Italië, maar de fabriek die het maakte is bij de laatste aardbeving (hier zou een cursief gezet terremoto op zijn plaats zijn) vernietigd. Mooi land, Nederland. Windmolens, toch?’
‘Ja, en tulpen en klompen.’ Ik bedoelde dat niet ironisch. Die man was zo ver verwijderd van mijn wereld dat wat voor mij een ondragelijk cliché was bij hem slechts een vage herkenning opriep. Hij grinnikte.
‘Ach ja, tulpen. Hier aan de overkant in Pietrabruna kweken ze anemonen. Nou ja, veel stelt het allemaal niet meer voor. Vroeger had het meer dan duizend inwoners. De huizen waren vol kinderen. Er waren twee bakkers, een slager en een kruidenier. Nu wonen er iets meer dan tweehonderd mensen. Allemaal oud, zoals ik. Voor de rest worden de huizen verhuurd aan Duitsers en Zweden.’
‘En aan Hollanders,’ voegde ik toe. Hij knikte en glimlachte ondeugend.
‘Horen die bij u?’ Zijn blik was tijdens ons gesprek al een paar keer naar mijn dochters gedwaald, die even verderop met een klein zwart katje speelden. ‘Typische Hollandse schoonheden.’ Hij wees op mijn jongste. ‘Blond!’
Ik lachte trots. Hij pootte zijn stok een meter verder en maakte aanstalten verder te gaan. Hij wees. ‘Die kant op is korter.’ We bedankten, wilden liever nog wat door het koele, geurige grottenstelsel van het plaatsje dwalen. ‘Buonasera dan maar!’ ‘Buonasera, signore!’
Zo herinner ik het me. Maar zo ging het natuurlijk niet. Mijn eigen gehakkel heb ik eruit gelaten. En zijn Italiaans was gekleurd door het plaatselijke dialect en bovendien moeilijk te verstaan doordat hij een paar tanden miste. Misschien had hij ook een beroerte gehad, zijn mond hing scheef. Eerst dacht ik dat hij met de auto van bevriende Hollanders naar het ziekenhuis was gebracht, voor ik besefte dat macchina ook gewoon ‘machine’ betekent, en dat je voor een dialyse (dat gesliste woord, dialisi, begreep ik pas na spoedoverleg met mijn vriendin) apparatuur nodig hebt, die natuurlijk best uit Nederland kan komen. In zo’n gesprekje ben je koortsachtig aan het interpreteren en aan het zoeken. De daaruit gedestilleerde betekenis is het, die in het geheugen blijft hangen.
En dat mijn dochter pas kort voor de vakantie haar donkere haar had geblondeerd heb ik hem maar niet verteld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten