vrijdag 28 februari 2025

KWATRIJNEN


Het was een opgelucht gezelschap dat zich zaterdagavond in het Amsterdamse café Belcampo verzamelde. Het concert was uitstekend gegaan. Het Linnaeuskoor had overtuigend en gedisciplineerd gezongen, er was een talrijk en aandachtig publiek geweest, Felicity (vleugel) en Lucas (basklarinet en schalmei) hadden mooi gespeeld. Nu was de bar open. De buitendeur was op slot, dit was een besloten bijeenkomst. 
Zoals altijd bij dergelijke gelegenheden waren de gesprekken lekker speedy en open. Witte wijn smeerde de kelen en maakte de tongen los. Na een gesprek over de eigenaardigheden van het Nederlands, de eigenaardigheden van Simon Vestdijk en de gelijkzwevende temperatuur raakte ik met spreekstalmeester en penningmeester Nico aan de praat over het vervolg. Want ja, het enige nadeel van zo'n nazit is dat er stante pede vooruitgeblikt moet worden. Een oratorium-vereniging weet al weken of maanden vóór het concert wat er na de Matthäus op de lessenaar moet worden gezet (Die Jahreszeiten, het Requiem van Fauré?) - bij ons moet er ieder jaar een nieuw thema komen, waarbij passende teksten worden gezocht die door mij, dirigent en componist, op muziek worden gezet - want zo is het steeds gegaan sinds ik ooit de Linnaeus Cantate pasklaar voor dit, mijn geliefde koor, heb getoonzet. Tailor-made, customized. Ik wilde nooit meer anders en gelukkig (hopelijk) het koor ook niet. 

Jacob Israël de Haan dook op. De broer van een van Nico's favoriete schrijvers, Carry Van Bruggen. Het eerstvolgende optreden is ons jaarlijkse concert met Dodenherdenking, in de Zuiderkerk. Het repertoire daarvoor moet worden uitgezocht. Het plan rees om een selectie van De Haans kwatrijnen op muziek te zetten. 
De dag erna wandelde ik mee met onze tenor Hans. Als gepensioneerd stedenbouwkundige gidst hij regelmatig groepswandelingen door de stad. Terwijl we aanschouwelijk onderricht kregen in de Amsterdamse Art Nouveau, met zijn asymmetrische gevels en zijn sierlijke torentjes, herinnerde ik me een vorige wandeling. Door de Pijp. Hans vertelde toen over het boek Pijpelijntjes van Jacob Israël de Haan, en dat er tijdens de stadsvernieuwing van de jaren negentig alsnog een (dwars)straatje naar de schrijver was genoemd. Een handig straatje dat de buurtbewoners gelegenheid bood een stuk af te steken. 

Maandag las ik me in en ging ik zomaar ineens aan de slag. Inspiratie is een wonderlijk iets. Ik ben zacht gezegd niet dol op maandagen maar nu was er een drang in me om iets nieuws te gaan maken. Het eerste kwatrijntje, Onrust, stond algauw op papier.

Jacob Israël de Haan (1881-1924) kwam uit een groot Joods gezin. Zijn vader was voorzanger, chazan, in de Zaandamse synagoge. Hij doorliep de kweekschool, studeerde daarna rechten. Schreef poëzie en proza. Aanvankelijk was hij marxist en lid van de SDAP. Maar in de jaren 10 werd hij zionist. Hij emigreerde naar het toenmalige Palestina, waar hij correspondent was van het Algemeen Handelsblad. Inmiddels was hij van zionist fel anti-zionist geworden: niet om religieuze redenen (streng orthodoxe Joden waren tegen het zionisme gekant omdat er pas een Joodse staat kón en mócht komen, in hun ogen, als de Messias daadwerkelijk onder ons was), maar vanuit een geheel andere visie: hij pleitte voor een staat waarin Joden en Arabieren vreedzaam zouden kunnen samenleven. Hij zette zijn verbindende houding kracht bij door op portretfoto's te poseren in Arabisch kostuum. De orthodoxen in Jeruzalem waren niet blij met deze vrijgevochten Amsterdammer. En zoals hij de eerste was die een homo-erotische roman had gepubliceerd (het eerder genoemde Pijpelijntjes uit 1904) had hij ook de wrange eer, het eerste slachtoffer van een politieke moord in de regio te worden: op 30 juni 1924 werd hij bij terugkomst uit de synagoge met drie pistoolschoten om het leven gebracht. Niet zoals eerst gedacht de Arabieren, maar de zionistische organisatie Hagana bleek achter de moord te zitten. 

Naast Pijpelijntjes leeft De Haan vooral voort door zijn Kwatrijnen. Dat is een bundel, kort na zijn dood verschenen, van maar liefst 187 pagina's vol vierregelige gedichten. Het leest als een dagboek, gestart tijdens zijn reis, via onder meer Rome en Napels, naar Palestina. De verzen gaan vooral over zijn onrust, over het nieuwe leven daarginds, over jongens, over wijn, over heimwee, schuldgevoel, het dagelijks leven in den vreemde, over religie. Hoe wrang is het niet om, met de schrijnende beelden van het dagelijks nieuws op ons netvlies, het volgende te lezen:

Gaza

Hemel, wind en zwaluwen.
Wolken en hun schaduwen.
't Land, dat met zijn open pracht
Zoveel vrije zonen wacht.


vrijdag 21 februari 2025

SHEBA


Alleen wie katten heeft (een hond mag ook, denk ik) weet waarover ik praat. 
Vroeger kwamen de huisdieren op de tweede plaats. De eerste werd met uitsluiting van al het andere ingenomen door de kinderen. Was er iets met je katten (of hond, vooruit) dan was dat verdrietig en zorgelijk maar ik kan me niet herinneren dat het zo sfeerbepalend was als tegenwoordig. 

Mijn vorige huiskatten, Tijger, Obi en Dikkie, waren de eerste die zó belangrijk waren. De kinderen waren groot geworden en de harige huisgenoten waren onze gemeenschappelijke kinderen. Toen ze ziek werden en stierven, twee ervan op respectabele leeftijd, de derde te jong, was dat een tijd vol zorgen. Die beesten praten niet. Ze kunnen je niet vertellen wat eraan scheelt. Ze lijken wel met je te communiceren, op hun bekende aanminnige manier, spinnend en om aaien vragend, maar als ze zich in zichzelf terugtrekken door ziekte zie je pas dat elk contact met dieren een illusie is. Wat overblijft is het tegen beter weten in klooien met medicatie, de herhaaldelijke gang naar de dierenarts, het angstig letten op elke kleine verandering in hun gedrag. 

Drie van die noodlottig verlopen ziektegevallen achter elkaar schept een verwachtingspatroon. Noem het een trauma. Ik sprak streng tegen mezelf: die beesten, Snuf en Snuitje, zijn relatief jong en gezond. Goed, ze zijn niet lekker, ze eten niet, ze hebben de racekak. Maar dat gaat wel weer over, een mens heeft toch ook weleens een griepje? 
Ik sprak verstandig genoeg maar mijn ziel geloofde het niet. Alleen zó kan ik tenminste verklaren dat ik me gedeprimeerd voelde. En vooral moe: daar gaan we weer, dat wordt natuurlijk weer gezeul met die dikke ongelukkige beesten naar de dierenarts, het ene medicijn na het andere proberen, tussen hoop en vrees letten op twee vriendjes die plotseling elke interesse in jou verloren hebben en geen boe of ba zeggen - je moet maar raden hoe ernstig het met ze gesteld is. En waartoe? Het zal wel weer slecht aflopen.
(Ik keur dit niet goed, ik vind mezelf sentimenteel en een doemdenker bovendien.)

Mijn dochter die in de dierenverzorging geletterd is belde met de praktijk. De 48 uur van niet of nauwelijks eten waren voorbij, er moest iets gebeuren. Vanonder de douche hoorde ik het gesprek, van één kant, maar die was duidelijk genoeg. Tot mijn opluchting was het scenario niet meteen paniekerig. De katten hoefden niet gezien te worden, vooralsnog. Als een van ons langskwam met een monster van de ontlasting zouden ze daar een test mee uitvoeren die moest vaststellen of het een virus was dat door die rothonden op straat was verspreid, via onze schoenen, naar driehoog. Zo niet, dan was een wormenkuur raadzaam. En een zak met speciaal voer dat het maag- darmstelsel ontziet zouden we meekrijgen. 
Ik droogde me energiek af. Er was nog hoop.

Op straat, een strak in folie gewikkeld Sheba-bakje met het racekak-sample in mijn jaszak, trof me de onverwachte, geweldig weldadige zachte wind. Ik ritste mijn winterjas open. Daar was hij weer, de lente. Alles kwam heus wel weer goed.


Illustratie: "Autoportrait dans l'atelier" (1926), Tsuguharu Foujita (1886-1968)

vrijdag 14 februari 2025

KONINGSBLAUW


De trui trof me op een kwetsbaar moment. Ik had goed gewerkt en was tevreden over het resultaat, dat ik met een glas wijn erbij nog eens doorlas, eerder zelfverheerlijkend dan kritisch. Terwijl ik een link naar mijn nieuwste meesterwerkje op de sociale media zette verscheen daar de advertentie. Een gebreide trui met ritsje, koningsblauw, XL, merk Finn. Het was een koude dag en het viel me in dat ik geen goede trui meer had, de motten hadden met het laatste exemplaar korte metten gemaakt. Ik zoomde in, de trui beviel me.
Ik zeg er nu meteen bij, voor jullie gaan smalen over oude mensen die in allerhande doorzichtige internetvallen trappen, dat ik geen sukkel ben op dat gebied. Ik weet hoe de wereld werkt, min of meer. Ik neem geen snoepjes van vreemden aan, blokkeer onwelkome telefoonnummers en wis zonder een moment te aarzelen alle verdacht ruikende appjes en mails met aanmaningen, verzoeken en beloningen, of ze nu van mijn dochter komen of van de ANWB.
Op malafide advertenties ben ik blijkbaar iets minder bedacht. Vorig jaar heb ik bij een zogenaamd Amsterdams bedrijf een blouse met visjes besteld die uit China bleek te moeten komen - mijn eerste kledingaanschaf online. Op internet circuleerden - zag ik achteraf - waarschuwingen: dit was nep. Of, zoal geen totale oplichterij, dan toch gedeeltelijk. Je kreeg iets, zodat het bedrijf aan de minimale wettelijke verplichtingen voldeed, maar dat iets was vaak niet wat je besteld had. Mijn dochters schudden meewarig hun hoofd. Ik moest ook alleen bij gerenommeerde bedrijven bestellen, dat hadden zij me zo kunnen vertellen.
Het duurde even, maar de Japanse visjesblouse uit China arriveerde uiteindelijk, in goede staat, ongekreukt, en zowaar maakte hij zijn beloften waar. Je kon blijkbaar geluk hebben, of: de wereld was zo slecht nog niet - zie je wel. 

Ik schonk nog eens in, keek nog eens goedkeurend naar het koningsblauw en klikte zonder ál te veel wantrouwen op bestellen. Bovendien was dit ook geen obscuur winkeltje met alleen een postadres in Amsterdam maar iets dat heel degelijk Van Leiden Stijlhuis heette. Hun regels, voorwaarden, service en referenties leken dik in orde. Recensies waren er nog niet, het bedrijf bestond pas sinds december.
En kijk, daar zou een lichtje hebben moeten gaan knipperen. Een Van Leiden Stijlhuis moest, als het bestond, ergens vindbaar zijn, en niet alleen in hun eigen reclame op Insta en Facebook. Maar ik verwende mezelf met wijn en aaien over mijn literaire bolletje en negeerde alle rode lampjes. Ruim vier tientjes verwisselden van eigenaar, een koopje, want er was winter sale. Uitverkoop van een net opgericht bedrijf? Hm.
Er ging een week voorbij. Ik zette oogkleppen op en hoopte er maar het beste van.
De datum naderde waarop mijn trui verstuurd zou worden. Er was geen track-and-trace. Er was niet eens een verzendbevestiging of een betaalbewijs. Wel was er een klantenservice. Ik mailde, één keer, twee keer. Toen Google me meldde, dat mijn mails niet waren bezorgd omdat het adres niet bestond gaf ik de hoop uiteindelijk op. Ik was toch een sukkel, een snob bovendien, die op klinkende namen viel. Ik was opgelicht en had vijfenveertig euro verloren. Geen kapitaal, en als leergeld nog wel te doen, maar het bijbehorende gevoel was onplezierig. Een laatste beetje kinderlijke onschuld was met die centen verdwenen. De volgende dag staken Trump en Poetin de koppen bij elkaar over Oekraïne. Er was geen ontkomen meer aan en ontkennen baatte niet: de wereld was slecht. 

vrijdag 7 februari 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog (57)

Vannacht had ik deze blog al geschreven. Plus een kortverhaal dat ik al lang in mijn hoofd had maar dat maar niet in de juiste vorm wilde schieten. Tot vannacht dus. Het enige wat ik nog weet van die woordenstromen die door mijn koortsige brein kolkten is dat ik met een gedetailleerde descriptieve precisie die deed denken aan het hoofdstuk van De ziener (Vestdijk) dat ik voor het slapengaan had gelezen, de verschillende fases van mijn slaap en halfslaap analytisch heb omschreven - een lappendeken van gedachten die buiten het normale tijdsverloop leken te vallen. Er is niets van over.
Ja toch: weinig overtreft het genot van eindelijk voelen dat je kunt slapen, gewoon, op je zij, en dan ook daadwerkelijk warm wegsuffen, als je eerst een tijd op je rug, hoofd door kussens ondersteund, hebt liggen wachten met dichtgeslibde neus en keel. Dat simpele genoegen van gewoon even dutten, gesteld tegenover de benauwdheid en het magisch realisme van de koortsdromen leek me een van de fijnste pleziertjes van de afgelopen tijd. 
Jammer is wel dat er zo weinig over is van al die openbaringen van vannacht. Dat verhaal was veelbelovend. Het speelde in de jaren zeventig, in een portiekflat in Nieuw-West, een tijd en een buurt die ik goed heb gekend. En het had een sobere toon die aan het vroege werk van Reve herinnerde, gemengd met een handvol surreële specerijen. De titel weet ik nog wel. Misschien dat ik het later, als de koorts weg is, weer kan reconstrueren. Wie weet.
Ik tik dit in ochtendjas en pyjama. Ik kan me niet heugen in ochtendjas en pyjama te hebben zitten tikken. De hele covid-periode ben ik kerngezond geweest en ook daarna was er weleens een klein ongesteldheidje, maar dat had nooit veel om het lijf. Zeker niet als je bedacht hoe er hevig aan serieuze kwalen werd geleden in mijn omgeving.
En nu is het dan toch zover.
Help, ik ben verkouden!