vrijdag 25 oktober 2024

Twee zeer korte Sallandse verhalen

We hebben Roy

Omdat mijn Ecco's na een jaar al versleten waren en me natte voeten bezorgden bij het wandelen in het bos kocht ik een nieuw paar bij de Scapino in Ommen. Ze waren flink afgeprijsd. Blij met mijn aankoop liep ik vrolijk babbelend naar de auto van mijn vriendin. 
Er reden twee politieauto's het plein op. Drie agenten haastten zich het terras van Eten en drinken op. Daar zat een man achter een onschuldig kopje koffie. Een grijsblonde, wat sjofele man met een tas van de Aldi naast zich. Hij keek verbaasd op naar de agenten, maakte geen aanstalten weg te lopen en liet zich mak de handboeien aandoen. Een van de agenten boog zich zijwaarts en zei in haar portofoon: 'We hebben Roy.'
We speculeerden over deze aanhouding in het brave provincieplaatsje. Ik hield het op een verwarde man die voor overlast had gezorgd. In de auto terug naar het vakantiehuis googelde ik maar het internet zweeg over het voorval.
We kookten coq au vin. We wandelden (ik met mijn nieuwe droge Ecco's) over de Lemeler Berg in de mist. Spinnenwebben overspanden hulst en jeneverbes als zilveren snoeren. We reden Duitsland in onder een strakblauwe lucht. We vergaten de arrestatie tot ik zomaar mompelde: We hebben Roy, als een soort mantra. Mijn vriendin vroeg of ik internet nog had gecheckt. Ik toetste in: 'Politie Ommen aanhouding'. Niets. Ik tikte er 'Roy' achteraan. En waarachtig. 'Serie-oplichter' Roy L. (45) alsnog opgepakt, meldde De Stentor. Roy bleek met een handige babbel heel wat auto's en fietsen voor proefritjes te hebben losgepraat om ze vervolgens nooit terug te brengen. De rover werd in heel Overijssel gezocht.
Ik herinnerde me dat ze Roy's hoofd niet hadden afgeschermd toen ze hem de auto induwden, zoals ik Wolfs en Van Dongen altijd zie doen bij een aanhouding. Dit was de niet geregisseerde werkelijkheid. 

Het vogelloze bos

De verrekijker was meegekomen en Lars Svenssons Vogelgids van Europa lag klaar maar de vogels hielden zich stil. Een paar bekvechtende gaaien, een enkel vinkje of meesje, een overtrekkende zwerm kolganzen, dat was het wel. Dat was bij ons vorige verblijf hier in de lente van 2021 wel anders geweest. Toen had ik, kersvers vogelaar, onder meer de bonte vliegenvanger en de heggenmus leren kennen. 
Op de morgen van vertrek pakte ik mijn tas. Terwijl mijn vriendin het laatste schoonmaakrondje deed stond ik op het bordes en deed wat ademoefeningen. Ik had mezelf buitengesloten. Opeens viel me op hoeveel de grote den verderop te zeggen had. Een wolkje vogeltjes streek erop neer. Er werd op de stam geklopt. Ik zette mijn app aan en er verscheen een rijtje namen: boomklever, goudhaantje, grote bonte specht, vink, koolmees, pimpelmees.
'Dat zal je altijd zien,' zei ik tegen mijn vriendin, die de stofzuiger had uitgezet en me binnen had gelaten. 'Zijn er eens vogels, ligt mijn kijker onderin mijn tas.' 
Maar toen schoot me te binnen dat er in de boekenkast een kijker van de eigenaar lag. Ik veegde mijn schoenen schoon op de mat, pakte de vreemde kijker en ging snel het bordes weer op. Maar nog voor ik de lens had scherpgesteld wist ik het al. De boom was leeg en stil. De wolk was verder getrokken. Alleen een enkel koolmeesje zat me uit te lachen. Great tit, noemt mijn app die. 


vrijdag 18 oktober 2024

Liederen van de gestorven kinderen

‘De aanwezigheid van de afwezige. Ik geloof niet dat ik die sensatie ooit zo beklemmend en troostend heb horen en zien uitdrukken’.
Aldus Alfred Kossmann over een van de door Gustav Mahler getoonzette Kindertotenlieder van Friedrich Rückert.
Rückert (1788-1866) was een geleerde, oriëntalist en filoloog, en als zodanig een soort genie: op zijn veertiende vertaalde hij de gehele Odyssee en hij bemoeide zich beroepsmatig, als wetenschapper en als vertaler, met meer dan veertig talen, waaronder Fins, Hawaïaans, Berbers, Perzisch en Oud-Ethiopisch. Zijn poëzie is daarentegen sterk autobiografisch. De dood tijdens een roodvonkepidemie van zijn twee jongste kinderen in 1833 en 1834 verwerkte hij in een cyclus van 428(!) gedichten. Het zijn aangrijpende gedichten vol van weemoedig leed, wanhoop maar ook van hoop. Rückert dichtte tegen de dood. Hij bracht alles in het geweer om zijn verdriet te rijmen met zijn leven. Toch bevat de cyclus ook verzen met een lichtere toon.
Rückert verbood publicatie van deze gedichten bij zijn leven. De integrale verzameling “Kindertotenlieder” zoals die in 1872 postuum werd gepubliceerd op initiatief van zijn zoon Heinrich was ruim een eeuw lang niet courant in druk, maar werd in 1993 weer beschikbaar door een herdruk van Insel Verlag.
Thans verschijnt bij de Statenhofpers een selectie van 35 van deze gedichten in een sprankelende vertaling van Jan-Paul van Spaendonck. Hij maakte hiervoor een gevarieerde keuze uit de reeks en voorzag daarnaast zijn vertaling van een uitgebreid informatief nawoord.
Liederen van de gestorven kinderen verschijnt als 14e deel in de reeks Saldencahiers in een eenmalige oplage van 100 genummerde exemplaren. Het werd gezet uit de Walbaum naar het oorspronkelijke ontwerp van Rückerts tijdgenoot Justus Erich Walbaum.
Het boekje heeft een omvang van 56 pagina’s. Het is te bestellen via de website van de pers www.statenhofpers.nl voor de sinds het eerste deeltje in de reeks inflatiebestendige prijs van €19,50.

(Uit de nieuwsbrief van de Statenhofpers. De snelle beslisser kan ook bij mij een gesigneerd exemplaar bestellen. Ik heb er enkele in de aanbieding. Stuur me in dat geval een berichtje. jpvanspaendonck@gmail.com)


vrijdag 11 oktober 2024

BOEKEN


Ik kreeg het eerste exemplaar van mijn jongste boekje in handen op dezelfde morgen dat de boekerij van drukker Boris Rousseeuw onder de hamer ging. Dat was even onvoorzien als symbolisch. Als het sierkabinetje met zijn eigen uitgaven deel van de veiling uitmaakte, waren daar ook titels van mij bij. De afgelopen vier jaar realiseerden Boris en ik vier deeltjes vertaalde poëzie. Heine, Aragon, Eichendorff, Hesse. Het vijfde deel, de Liederen van de gestorven kinderen van Friedrich Rückert, lag al klaar om gezet te worden. Maar eer Boris de loden letters kon selecteren stierf hij, vierenzestig jaar oud.

Ik vond Jaap Schipper, eigenaar van de Statenhofpers in Den Haag, bereid om de verweesde tekst alsnog te publiceren. Hij maakte er met zijn medewerkers een prachtig boekje van. Een delicaat, met de hand ingenaaid schriftje, dundruk, prachtig vormgegeven. Onderdeel van wat hij de Salden Cahiers noemt. Dat is een reeks boekjes van maximaal 55 pagina's waarvan het omslag gebruikmaakt van een markant lettertype, ontworpen door Helmut Salden (1910-1996). We kennen het vooral van de Russische Bibliotheek van Van Oorschot.
In Bodega de Posthoorn aan de Lange Voorhout vertelde Jaap dat hij het eerste deeltje had gezien als een hommage aan die beroemde Van Oorschot-uitgaven. Het bevatte immers verhalen en poëzie van Ivan Boenin, wiens verzamelde werk verscheen in de Russische Bibliotheek. Een knipoog naar het grote uitgevershuis - maar bij Van Oorschot waren ze not amused. Toch had Jaap het font keurig gekocht terwijl de Amsterdamse collega's het hadden laten natekenen. Het werd allemaal in der minne geschikt, en de inmiddels tot veertien deeltjes uitgegroeide reeks cahiers omvat nu ook de nooit eerder vertaalde gedichten van Friedrich Rückert.
Na een aangenaam uur rekende Jaap onze koffies af. Onder de herfstige bomen was een kleine boekenmarkt in bedrijf. Jaap moest eigenlijk werken maar kon de verleiding niet weerstaan nog even in de boeken te neuzen. Ik had een mooie uitgave van Een zwerver verliefd op de kop getikt voor een armzalige twee-euro-vijftig. Jaap en ik bleken een liefde voor Van Schendel te delen. In Vestdijk, een andere liefde van hem, beloofde ik me nog eens te zullen verdiepen, die heeft tot nog toe behendig aan mijn aandacht weten te ontsnappen.
Bij het afrekenen zag ik een Frans deeltje Maigret. Ik sloeg het open en het was verkocht. 'Quand Maigret arriva à Delfzijl'... wat een openingszin! 

Mijn vriendin en ik wilden er een dagje Den Haag van maken, een stad die ik veel te weinig ken. Het Mauritshuis lag om de hoek. Jaaps lievelingsschilderij hing er, het Stilleven met bosaardbeien van Adriaen Coorte.
Ik moet er ooit geweest zijn - ik herinner me de verrassing waarmee ik Het aardse paradijs met de zondeval zag, coproductie van Peter Paul Rubens en Jan Brueghel de Oudere, dat ik zo goed kende als kleine reproductie in mijn vaders studeerkamer. Blijkbaar was ik destijds nog niet zo geïnteresseerd in de Gouden Eeuw want verder herinner ik me weinig tot niets van dat bezoek. Voor Vermeer was ik tamelijk onverschillig, dat was voor de massa. Het Puttertje van Fabritius viel me tegen.
Nu is dat allemaal anders. Ik werd totaal overrompeld door die rijke, o zo rijke maar overzichtelijke collectie. Het Rijks? Laat me niet lachen. Als je van de zeventiende eeuw houdt moet je in het Mauritshuis zijn. Ik zou daar een apart blog aan moeten wijden. Voor nu moet u maar van me aannemen dat we er enige mooie uren doorbrachten. Als de ogen moe werden van al die pracht konden ze even rusten op de Hofvijver en het Torentje. 
We aten en dronken in de Haagsche Bierkluis.
Op de terugweg regende het. In mijn dashboardkastje lagen maar twee cd's. Het was Rachmaninovs Eerste Symfonie of een plaatje van mezelf. Achteraf zie ik het als een hommage aan Van Oorschot en de letters van Salden dat ik koos voor Rachmaninov. 


 Meer informatie volgt zodra de website van de Statenhofpers is bijgewerkt.

vrijdag 4 oktober 2024

Lezen en lunchen


Ter gelegenheid van de twaalfde Nationale Voorleeslunch mocht ik voorlezen in de OBA aan de Slotermeerlaan, vlak bij de straat waar ik mijn wilde puberjaren heb doorgebracht. Het was glashelder weer en druk op de weg, veel drukker dan het er vroeger ooit was. Het verhaal was dit jaar geschreven door Wim Daniëls, de gemoedelijke taalkundige scribent, cabaretier en tv-presentator uit Aarle-Rixtel. Het zou een klein groepje worden, waarschuwde de bibliothecaresse die me ontving. Ik trok mijn schouders op. Bij culturele bijeenkomsten in Nieuw-West ben ik wel wat gewend. Ik had het verhaal thuis eerst stil, en toen hardop gelezen en zou er hoe dan ook wel wat van maken.

Om twaalf uur, inlooptijd, waren er drie mensen, die zich koffie inschonken en een koekje van een gereedstaand schaaltje namen. Ik legde mijn tekst en leesbril op het tafeltje naast het karafje water dat daar attent was neergezet, en begon door de bieb te dwalen.
Bij de kinderboeken miste ik node De meermin, het monster en de maan; het vakblad Biblion had dat destijds zuinig besproken en het als te eng voor kinderen bestempeld; bij deze vestiging was blijkbaar niet tot aanschaf overgegaan - hoewel het boek in de buurt speelt en er een dik boek over andere enge monsters aanwezig was. Gelukkig stond er wel een rijtje met diverse deeltjes van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, de reeks buurtverhalen die ik al tien jaar lang samen met Fred Martin redigeer. 
Om kwart over twaalf werd het startsein gegeven. 'Wie nog binnenkomt mag aanschuiven'.
Ik zei maar niks. In het zaaltje zaten inmiddels vier vrouwen met hoofddoek, twee autochtone dames op leeftijd en twee wat jongere allochtone mannen. Ik werd geïntroduceerd en ging van start. Het verhaaltje van Daniëls was geestig bedoeld maar hoe ik ook mijn best deed met mimiek, stembuigingen, gebaren, ritmische versnellingen en vertragingen - het bleef ernstig stil. Toen ik klaar was hoorde ik een van de Nieuw-Westers van de eerste lichting aan haar buurman uitleggen wat een solex was.

Ik weet niet of Wim Daniëls zich bij het schrijven van zijn in de jaren zestig gesitueerde verhaal (Ome Sjef en tante Greet) heeft gerealiseerd dat senioren buiten Aarle-Rixtel, althans in de grote steden, veelal de bieb als een soort buurthuis zien. En dat die ouderen vaak van niet Hollandse afkomst zijn. Zodat de plot, die geheel draait om Tupperwareparty's en die prehistorische solex, totaal aan het grootste deel van mijn kleine auditorium voorbijging.
Of dat erg is weet ik niet. Het verhaal heeft, afgezien van een in religieus zwart gehulde vrouw die halverwege ging bellen, alle aandacht gekregen. En bij de lunch van lekkere broodjes even later prees mijn buurman (die een elegante bloes en een fraaie ring droeg en de tijd nog las op een mooi zilveren polshorloge) me omdat ik zo goed kon lezen. Zijn kinderen konden het ook goed maar hijzelf had het nooit echt kunnen leren.
Het was de bedoeling van de organisatie dat men, na het voorlezen, met elkaar in gesprek zou raken over het gehoorde. Hier kauwde en slikte iedereen aanvankelijk in verlegen stilte. En toen het gesprek toch loskwam ging het vooral over de Turkse dames van de Fitness, die het, anders dan hun Marokkaanse collega's, vertikten om Nederlands te spreken, zodat de Marokkanen zich buitengesloten voelden. 
Ik nam afscheid en liep via de markt op Plein 40-45, waar tegenwoordig vooral djellaba's worden verkocht, naar het overdekte winkelcentrum om me in de Appie even op vertrouwd terrein te voelen. 
Brabant en Slotermeer, dat gaat niet zo goed samen, mijn vader wist het al.