dinsdag 23 augustus 2016

Van Mierlo naar Machelen


In Mierlo hadden we onvoorzien oponthoud. Onze reis was nog maar net begonnen. Die van mijn vader was bijna ten einde, zei hij. Daarna zweeg hij vooral veel. Ik probeerde hem op te monteren met verhalen over de muziekwereld, maar veel indruk maakten die niet. Een flauwe glimlach. Mijn vriendin belde ondertussen met de garage van mijn stiefmoeder, en we konden meteen terecht om het olie-lekkende VW-busje te laten nazien.
Het busje ging op de brug, wij wandelden terug naar Oud-Engelen, zoals mijn vaders huis heet, en maakten het er ons gemakkelijk. Wat een bezoekje was geweest werd een verblijf. Het was geruststellend om te merken dat ik nog bij mijn vader thuis op de bank kon hangen, zonder de noodzaak te voelen een gesprek op gang te houden. Zonder op te zitten. Mijn vader ging even naar bed en ik ging naar zijn studeerkamer, sloeg een partituur open en speelde een paar liederen, de zangpartij met de rechterhand. Toen we elkaar even later weer troffen in de woonkamer zei hij: ‘Hoorde ik je daar pianospelen?’
‘Ja, Tosti.’
‘Ik meende het al te herkennen.’
We hadden die liederen vroeger vaak samen uitgevoerd. Dat leek nu heel erg lang geleden.
Om halfvier belde mijn vriendin de garage. Het was ze gelukt het lek te traceren en te dichten. We namen afscheid en een beetje bedrukt reden we door de regen Brabant uit, België in. ‘België? Ik wou dat ik nog de kracht had om daar naartoe te gaan,’ had mijn vader twee dagen eerder door de telefoon gezegd. Toen was hij beter te spreken geweest. Het ging op en af, en daar moesten we maar aan wennen.

Op de steenwegen was het druk en we werden regelmatig omgeleid door oranje borden met zwarte letters. Dat we de camping die mijn vriendin op haar smartphone had uitgezocht uiteindelijk vonden was een kwestie van geluk, want de oranje borden hadden de geplande route in de war gebracht en de bewegwijzering liet zacht gezegd te wensen over. Verscholen tussen de bomen en alleen via een omweg door het bos bereikbaar lag een terrein waarop een stil groepje stacaravans stond. Bij de receptie was niemand, maar toen ik een bel indrukte klonk er een luid gegons over de weide, en van een van de caravans kwam een vrouw aanlopen, keurig gekapt alsof ze zojuist van de coiffeur kwam en taartjes ging eten met een vriendin. Geen joggingbroeken hier. Ze wilde weten hoe we bij hen terecht waren gekomen. Via internet, zei mijn vriendin. De dame keek haar wat glazig aan. Ze beheerden de camping bij toerbeurt, vertelde ze, en reclame werd er niet gemaakt. Er stond wel een bordje aan de steenweg, beweerde ze. Dat was dan zeker die afgesloten weg geweest. We zetten de tent op en vroegen waar je iets kon eten. Het foldertje van Het Frieteke dat ze ons gaf besloten we te negeren, maar in Olen waren eethuizen genoeg, zei de beheerster. We reden van Westerlo naar Olen en vonden nog net voor de keuken sloot onderdak in De pot van Keizer Karel waar we uitstekend aten en dronken. Genoeg spek en room voor een slapeloze nacht, maar die bleef gelukkig uit.
De dag erna wilden we naar Machelen-aan-de-Leie om het graf van Gerard Reve te zien, maar de markt in Westerlo hield ons op. Ik kocht er driehonderd gram Semois, mijn pijp hoefde voorlopig niet leeg te blijven. Toen we op weg waren begon het te regenen. Ik geef het u te doen, horizontaal, van oost naar west, Vlaanderen te doorkruisen zonder de snelweg te nemen. Het houdt op, zeker met al die omleidingen, en veel schoons biedt het geürbaniseerde landschap bepaald niet - hier en daar een plukje groen, een ongeschonden huis of hoeve, een restant van een mooier verleden tussen alle spuuglelijke utiliteitsbouw, die zich als een woekerende, uitwaaierende wrat aan de wegen heeft vastgehecht. In het groezelige Londerzeel, geboorteplaats van Gerald Walschap, trotseerden we de regen en dronken koffie in een poenige tent waar de wijn uit enorme glazen ballonnen werd gedronken. Dat wij Nederlanders op het lunchuur alleen koffie (met, vooruit, een wafel erbij) namen, werd gedoogd. Nog net.

Omdat het weer slecht bleef besloten we de grasveldjes vandaag te mijden en Gent in te duiken voor een warme droge kamer. Wat een duikvlucht had moeten worden werd een oneindig traag binnendruppelen van muurvast zittend verkeer. De toegangsweg via de ring was dicht, en we moesten met ons allen over de N9 de stad in, auto voor auto.
Onderwijl oefende ik me in geduld en vertrouwen, want ik voorzag de nodige stress als we uiteindelijk de stadsgrens bereikt zouden hebben. Maar eenmaal in Gent hield niet alleen de regen op, maar ook de pech. We reden moeiteloos naar een parkeergarage pal in het centrum, en vonden bijna even moeiteloos een dak en een bed. In een youth hostel, hoewel we al zestig zijn – ik wist niet eens dat dat mocht. Je moest zelf je bed opmaken met spiegelgladde lakens en een grauw dekentje, dat wel.
In de frisse maar mooie namiddag wandelden we wat door Patershol, zaten op een terrasje aan het water, namen onze glazen mee naar binnen toen het te koud werd, en vergaapten ons aan de bonte klandizie: gestrande wereldreizigers, vergrijsde alcoholisten, studenten. De zaak werd gedreven door een schriel aapachtig vrouwtje met knalgele kunstnagels.
Toen de avond begon te vallen gingen we op zoek naar een restaurant. We kozen voor een traditionele brasserie en aten er grote vlezen in plenzen saus. Vakantie is tenslotte alles anders doen dan thuis. Ik dacht aan mijn dochter terwijl ik in mijn 230-grams-biefstuk sneed, saignant, en probeerde me niet schuldig te voelen. Er verscheen een mooie halvemaan boven de huizen.
We dronken een laatste glas in een hipstertent in een oude distilleerderij met een hoge bakstenen schoorsteen. Laptops, sierbaarden en biologisch tripel, glutenvrij.

Het plan was om de volgende morgen rustig de bezienswaardigheden te 'doen', maar toen we in de eetzaal ons sobere ontbijt hadden verorberd was een blik naar buiten genoeg om ons van gedachten te doen veranderen. We haastten ons door de smotsregen naar de parkeergarage, blind voor Belfort en Lam Gods.

Ik had een goede kaart gekocht in een Gentse boekwinkel en Machelen was gauw gevonden. Een bordje wees naar de begraafplaats buiten het dorp. Gewapend met paraplu zochten we er naar het graf van Reve, dat we uiteindelijk op een veldje apart vonden. Reve’s laatste jaren waren erg treurig geweest, zoveel had ik uit de biografie van Nop Maas al wel begrepen, maar dat zijn graf zo treurig zou zijn had ik me toch niet voorgesteld. Waar waren de barokke engelen, waar was de katholieke heisa? Of, waar was desnoods het ‘eenvoudige houten kruis’ dat hij zich later gedroomd had, naast de oude kerk? Een smakeloze bonk hardsteen in een nat grasveld, dat was alles, met de tekst ‘Hier rust in vrede Gerard Reve’. Maar ach, hij had zijn uitvaart al zo uitbundig in zijn werk gevierd, nog tijdens zijn leven, dat het niet zoveel uitmaakte waar en hoe de lege huls die er uiteindelijk van hem overgebleven was begraven lag, besloot ik.
In de lokale herberg werd, op deze gewone donderdag, alweer uitgebreid getafeld door grote groepen gasten. Wij mochten er aan een zijtafeltje onze zuinige koffie drinken. We rekenden snel af, liepen nog even naar het monument, net zo lelijk als zijn graf, en reden Machelen uit, op weg naar Frankrijk.

Geen opmerkingen: