vrijdag 23 mei 2025

HEMELWATER

Ergens op de A7, waarschijnlijk tussen Wijdewormer en Purmerend, viel me een melodie in. Ik was niet érg enthousiast maar voor de zekerheid sloeg ik haar, toen ik geparkeerd had bij de supermarkt in De Rijp, op met mijn spraakrecorder. Het was lang geleden dat ik inspiratie had gehad, meestal ontstaan liedjes al werkend achter de piano, met een tekst voor mijn neus. 
Die zondag was gezellig druk. Ik had mijn vriendin een week niet gezien en had haar van alles te vertellen maar dat lukte slechts fragmentarisch, als de kleinkinderen of fornuis en oven onze aandacht niet vroegen. Maandag ging ik terug naar de stad, voldaan over een mooie dag in de polder maar nog vermoeider dan ik was geweest. Het verbaasde me dat ik, terwijl ik mijn stemming als laag zou willen beschrijven, af en toe naar de piano liep om het ingevallen melodietje tastend uit te breiden.  

Ook op dinsdag was het gezellig druk. We reden naar Helmond om asperges te eten bij mijn stiefmoeder. Dat doen we elk jaar rond deze tijd. Het kon nog net buiten. In de loop van de week sloeg het weer om.
Mijn stemming bleef zo-zo. Ik had me alweer zitten opfokken. Donderdag moest ik voor controle met de nerveuze, zeven kilo zware, zwart-witte kater Snuitje naar mijn neef de dierenarts. Er zou weer een foto worden gemaakt van de blaas, onder narcose, om te zien of de blaaswand zich had hersteld na de diverse kuurtjes. 
Maar soms zit het mee. Neef H. bevoelde de blaas en oordeelde die 'mooi soepel'. Hij liet me de vorige foto zien, waarop de geconstateerde afwijking duidelijk te zien was, zelfs voor een leek, en gaf me Snuit ongeschonden mee naar huis. Voorlopig het dieet zijn werk laten doen. Mocht het weer mis gaan, dan zagen we wel weer. Dan kon hij de restanten van de embryonale urachus operatief verwijderen. Vooralsnog alles goed. Ik liet dankbaar een paar mooie flessen rosé en een bibliofiel boekje bij hem achter. 

In brieven aan mijn vriend Geerten had ik het vroeger graag over de elegische recessen van de ziel. Ik weet niet meer of ik dat begrip zelf bedacht heb of dat het van de een of andere fijnzinnige negentiende-eeuwer is geleend. Wat ik ermee wilde zeggen was, dat in perioden van ambitie, drukte en extraversie, de weg naar binnen afgesloten is. Je verliest het contact met je innerlijke rust, met je 'ware zelf', en raakt de weg kwijt in de buitenwereld. Zoiets was me deze lente ook overkomen. Er was veel gedonder en veel onrust. Ik zocht naar de weg terug maar vond die niet. Mijn dromen waren slecht. Ik verdwaalde opvallend veel (snelwegen, pretparken, open vlaktes) en werd veel vernederd op het podium. Bij het opstaan besef je de onzin van die nachtmerries maar ze leggen toch een floers over de dag.

Na het bezoek aan mijn neef viel er een last van me af. Aan de piano groeide het liedje uit tot een volwaardige koorcompositie. De roes van het componeren, met zijn sterk verhoogde concentratie, voerde me neuriënd terug naar die elegische recessen. Ik was er misschien nog niet maar de route was duidelijk.

Vanmorgen liep ik door het park. De laatste tijd is mijn meditatieve bestaan daar onder druk komen te staan. Sinds ik een boek van stadsfotograaf M. heb gekocht en de levensgeschiedenis van H. met oprechte belangstelling heb aangehoord ben ik een van de vaste jongens geworden. Zelfs hun alwetende makker R. (scootmobiel, lang grauw haar, doorgroefd gezicht, rauwe lach, 's morgens al zwaaiend met een flesje tripel) groet me tegenwoordig. Ik vind dat aan de ene kant fijn. Ik hoor er graag bij en het zijn mooie kerels. Maar als ik ze zie zitten praten op onze vaste stek en alleen wil zijn kan ik de ooievaars wel schudden en moet ik een afslag nemen het rosarium in.
Nu was de kust veilig. Wind, donkere wolken, een spikkeltje regen. Voor ons jaarlijks kampeeruitje met Hemelvaart moest worden gevreesd. Ik ging zitten op een van de drie lege bankjes en tuurde lang naar de vogels. Eén jong, dacht ik. En de nijlganzen hadden weer een pul verloren. Er waren er nu nog vier over van de oorspronkelijke acht.
 
In het halletje van de Albert Heijn stonden mensen verveeld te happen in bewerkt voedsel. Ik keek naar de betraande ramen en begreep waarom. Met een zeker stoer welbehagen stapte ik de regen in.


vrijdag 16 mei 2025

Mahler Night

Gisteren liep de dag anders dan ik had verwacht. De avond was plotseling blanco. De keus ging tussen in mijn rozerode fauteuil hangen voor een herhaling van Flikken Maastricht of een dosis hoge cultuur opsnuiven in het Vondelpark, waar dezer dagen het Mahler Festival woedt. Was het eigenlijk niet vreemd, dacht ik, dat ik bijna elke dag door dat park loop en er uren doorbreng op bankjes, kijkend naar bladeren, waterrimpelingen, passanten, honden en ooievaars, en dat ik deze culturele traktatie die de gemeente ons zomaar aanbiedt tot nog toe hardnekkig versmaad heb?
Toen ik eenmaal mijn besluit had genomen maakte ik er ernst mee. Ik verruilde mijn mouwloze, veelzakkige zomerjack voor mijn tweedjasje, deed een zijden shawltje om en ging op pad.

Ik had geluk. Het Mahler paviljoen was bijna vol. 1500 bezoekers mogen erin. Daarna sluit het dranghek. Er hing een sfeer van feestelijke anticipatie. Het rook er sterk naar pizza en Mexicaanse snacks. De rij voor de bar was ontmoedigend lang.
De kleindochter van Mahler, de in London geboren Marina Mahler (81) is iedere avond in het Concertgebouw te vinden maar ze wilde de openluchtversie van het Festival (Mahler Nights) ook weleens meemaken. Ze hield op het podium een vloeiend praatje over de band van opa met Amsterdam. Daarna begon de livestream. Mooi beeld, prima geluid.

Ooit was ik een fanatiek Mahleriaan. Voordat Die Winterreise in mijn leven kwam vond ik Das Lied von der Erde de allerbelangrijkste muziek ooit gecomponeerd. Ik was een jaar of twintig. Mijn vrienden dachten er ongeveer hetzelfde over. Met een ervan, Edwin, ontwikkelde ik een ritueel dat nog jaren van kracht bleef. Als de tenor in Das Trinklied vom Jammer der Erde had gezongen: 'Neem nu de wijn, nu is het tijd, mijn vrienden! Drink jullie gouden bekers gulzig leeg!' - dronken we onze bijgeschonken glazen in één teug leeg, zur Grund, ad fundum, om met wetend-weemoedige blik elkaar aan te kijken en zachtjes het besluit mee te zingen: Dunkel ist das Leben, ist der Tod.

De jaren verstreken en Mahler verloor aan glans. Ik had nog wel eens een Mahler-bui, vooral in de herfst, maar meer en meer begonnen de wringende, wroetende, rusteloze motieven me te vermoeien. De klanken van de destijds moderne mens, de neurotische vroeg-twintigste-eeuwer, de klanken van het Wenen van Freud, ik lustte ze niet meer van harte. Veel luidruchtig gewriemel van chromatisch verwrongen liedjes en walsjes om uiteindelijk tot een lang verwachte apotheose te komen.  Ik dacht aan Lucebert: ... de wormen wrongen zich hemelwaarts op naar de tepel der zon
Moet kunst een weerspiegeling van het innerlijke worstelen zijn, of het resultaat ervan? Vroeger zou ik ja op het eerste hebben gezegd, nu weet ik het niet meer zo zeker. Ongetwijfeld zouden Mahlers serene, harmonische stukken minder indruk maken als ze niet vooraf waren gegaan door al die emotionele drukte, al die ongelukkige chaos. En niemand zal mij horen pleiten voor de eenvoud van iemand als Einaudi. Honderd keer liever de Zevende van Mahler dan telefoonwachtrijmuziekjes. Maar...

Maar na het eerste deel hield ik het voor gezien en gehoord, hoe geweldig het Chicago Symphony Orchestra ook speelde en hoe superieur Jaap van Zweden ook dirigeerde. Het was niet hun schuld dat liever ik een terrasje opzocht om mijn gedachten te ordenen tot wat u nu leest.
Het is niemands schuld. Het gaat nu eenmaal zo. Ik ben bijna zeventig en luister liever naar de vogeltjes dan naar Gustav Mahler.


vrijdag 9 mei 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog (61)


Van die grauwe grijze dagen naar de meimaand zoals die moet zijn - het is nogal een overgang. Im wunderschönen Monat Mai, als alle Knospen sprangen - ik neuriede het vanmorgen spontaan in het Vondelpark. Mijn stemming was niet optimaal maar de entourage van mijn wandeling was dat wel. Daarbij realiseerde ik me terdege dat in Heines tijd het ontluiken van de natuur een maand later plaatsvond dan nu, en dat wat hij mei noemt, met die vogelzang en berstende knoppen, nu april is. 

Ik besteed veel tijd aan het redigeren van mijn Frost-vertalingen. Ik was er erg tevreden over. Maar bij het herzien vind ik veel oplossingen te gekunsteld. Het moet allemaal net zo naturel en soepel klinken als het origineel. Desnoods sneuvelt er het een en ander aan rijkdom, aan nuance. Prioriteiten verschuiven, bij het vertalen van Robert Lee Frost. Het beoogde eindresultaat is een gedicht in spreektaal dat berst van betekenis. Een soort Heine voor geletterden.

Ik weet niet wie dit allemaal leest. Soms valt het tegen (als ik reactie op een mijns inziens briljant stukje had verwacht), soms valt het weer enorm mee. Dan krijg ik op mijn kop wegens zelfmedelijden of gebrek aan een bredere blik dan die ik bezit. 

Ik schreef de laatste tijd het een en ander over mijn poezen. Katers, moet ik zeggen, al zijn ze gesneden. Dat verhaal is nog niet voltooid. Snuitje heeft na het laatste dierenartsbezoek tien geheel zorgeloze dagen doorgebracht. Maar uitgerekend nu, met nog twee dagen antibiotica te gaan, en een druk weekend voor de boeg van zijn baas, waardoor die niet heen en weer kan pendelen van huis naar dierenarts, vindt hij het nodig weer veel te vaak de bak te zoeken voor kleine, verdachte plasjes. Misschien is er toch meer aan de hand, blaasstenen?, en dreigt een operatie. Ik las een hulproep van een oude schoolvriend. Zijn kat was vergiftigd. De kosten van de kliniek waren astronomisch. Ik leefde mee en doneerde wat.
De eerste zeurderige miauwtjes en herhaalde bezoeken aan de plee vonden plaats terwijl ik op het punt stond naar mijn zoon en schoondochter in Zaandam te gaan. Want zondag starten we een nieuwe reeks optredens van ons programma Wat geweest is, is geweest. Liederen van Boudewijn en Lennaert. Ditmaal in De Waag, de legendarische taveerne, de aan volksmuziek gewijde tempel in hartje Haarlem, waar het ooit allemaal begonnen is. Waar Lennaert rode wijn dronk en in knoflook gesudderde gerechten at in ruil voor teksten voor Coby Schreier, de beheerder, oermoeder van de Nederlandse folkscene. Zelfs Paul Simon speelde er destijds, in de sixties. En nu ik. 

Lieve lezers, ik houd het hierbij. Magertjes, ik weet het. Ik hoop volgende week weer iets substantiëlers te plaatsen.


vrijdag 2 mei 2025

Het misverstand Frost


Volgens Robert Lee Frost (1874-1963) was moderne poëzie, dat wil zeggen poëzie zonder een door metrum en/of rijm gedefinieerde structuur, zoiets als tennis spelen zonder net. Hij onderwierp zich dan ook gewillig aan de wetten van de traditionele vorm, omdat hij zich dan volledig op de inhoud kon concentreren - de vorm stond immers al vast, daar hoefde hij geen gedachte meer aan te wijden - een duidelijk kader waarbinnen hij vrij spel had.
En zo komen we meteen al aan de crux van de dichtkunst van Frost én van de wisselende waardering die zijn poëzie tijdens zijn leven en na zijn dood ten deel viel. 
Frost dichtte begrijpelijke poëzie in mooie maar eenvoudige taal. Als een van zijn grootste verdiensten wordt gezien, dat hij de prosodie van de spreektaal van New-England in zijn verzen ving. Geen gezwollen frases, geen dikke woorden. Gewone mensentaal in een herkenbare literaire, in wezen negentiende-eeuwse vorm. De bruggenbouwer tussen twee eeuwen. En geen elitaire modernist, o nee! Iedereen kon het snappen. Voeg daarbij dat zijn onderwerp het landleven was, dat zijn poëzie dus eigenlijk een soort natuurpoëzie is, en je hebt alle redenen bij elkaar om zijn langdurige populariteit te verklaren.
En tevens alle redenen om te verklaren waarom deze man, voormalig poet laureate, die maar liefst vier keer de Pulitzer Prize won, in de jaren zeventig in diskrediet begon te raken. Na zijn dood werd hij beschouwd als een folky, een aaibare verzensmid, een soort literaire Rien Poortvliet. Iedereen kende zijn bekendste gedichten - maar wie las hem nou nog, die doorgeschoten negentiende-eeuwer?
Er kwam ook andere kritiek. Een beroemd gedicht als The Gift Outright ("Het onvoorwaardelijke geschenk") dat hij bij de inauguratie van John F. Kennedy had voorgedragen (eigenlijk zou hij een lang, speciaal voor de gelegenheid geschreven gedicht voorlezen, maar de zon schitterde in zijn oude ogen, dus legde hij zijn blaadjes opzij en droeg uit zijn hoofd een oudje voor) was bepaald niet woke

Het land was van ons voordat wij van haar waren.
Het was ons land voor meer dan honderd jaar
Voordat wij haar bewoonden. 

Tijdens zijn leven was dat gedicht een uiting van een welkom patriottisme. En Frost wist waarover hij sprak want zijn voorvader Nicholas Frost uit Tiverton, Devon, kwam in 1634 op de Wolfrana aanzeilen. Hij kon zich identificeren met de eerste kolonialisten, waarop het continent Amerika blijkbaar maagdelijk lag te wachten. Native Americans? Die telden in 1963 nog niet, die bevolkten de cowboyfilms en dienden slechts om de heldhaftigheid van de blanke veroveraars kracht bij te zetten door hun moedige verzet. 

Zo is Frost omgeven door misverstanden. Ouderwets toen hij begon, geliefd door zijn verstaanbaarheid en zijn Amerikaanse thematiek van rurale alledaagsheid, ouderwets en achterhaald na zijn dood, en langzamerhand opnieuw gewaardeerd: want die verstaanbaarheid had het zicht ontnomen op de inhoud van zijn gedichten en die blijkt heel wat meer te behelzen dan mooie plaatjes van het landleven in New Hampshire met zijn goud-rode herfstwouden.
Sterker nog: de natuur is, net als de traditionele versvorm, voor Frost een vehikel voor zijn filosofische inborst. Zonder te nadrukkelijk gebruik te maken van metaforen (al zijn die wel talrijk, zie zijn misschien wel bekendste gedicht The Road Not Taken) vat hij levenslessen samen in verzen. Levenslessen die zelden moralistisch zijn en zelden eenduidig maar vaker blijk geven van twijfel en nuance. Er rest iets na de lezing van Frost, een knagend gevoel: heb ik iets gemist, zag ik iets over het hoofd? Een vage suggestie van ironie die de wijze romantiek onderuit lijkt te willen halen maar zich net op tijd inhoudt.
Er ligt een substraat van duisternis onder dit gelukkige paradijsje van de New Englandse boerderij, de seizoenen met hun hete zomers en besneeuwde winters, de golvende heuvels, de ongerepte bossen. Frost straalt een benijdenswaardige eenvoud uit in zijn altijd wat laconieke lyriek maar die was bevochten op vele demonen. Zijn persoonlijk leven werd getekend door verlies: vader en moeder stierven jong, zijn vrouw overleed in 1938 aan kanker, van zijn zes kinderen overleefden slechts twee hun vader. En die vader leed net als zijn Schotse moeder Isabelle Moodie (...) en zijn zuster aan endogene depressie. Als je zijn levensverhaal leest krijg je onwillekeurig bewondering voor de man die zo geplaagd werd door ongeluk en toch zo positief in het leven bleef staan.

Robert Frost moet een vechter zijn geweest. De man die vier boerderijen bezat en enkele huizen her en der, stadions vulde bij zijn voordrachten, die zonder twijfel de meest populaire Amerikaanse dichter van zijn tijd was, debuteerde pas op 39-jarige leeftijd met zijn eerste bundel. Daarvoor had hij wel een enkel gedicht in een tijdschrift gepubliceerd. 
Hij leidde een tastend, rommelig leven van half-voltooide opleidingen en vele baantjes. Zijn welgestelde opa van vaderskant was teleurgesteld in zijn kleinzoon maar kocht in 1899 een boerderij voor hem. Daar probeerde hij negen jaar lang de boer te worden die hij alleen literair was. 's Nachts of in de prille ochtenduren dichtte hij. Nadat hij er de brui aan had gegeven besloot hij in 1912 naar het Engeland van zijn voorvaderen te reizen. Ook daar zocht hij, in Gloucestershire, het boerenbedrijf op. Maar het voorbeeld van zijn buurman, de dichter Wilfrid Wilson Gibson (1878-1962), deed bij hem (op een avond, peinzend kijkend in het haardvuur) het inzicht ontstaan: al die gedichten, moeten die niet eens gebundeld worden tot een boekje?

Zo ontstond A Boy's Will, en zo kwam het dat hij zijn eerste twee bundels uitgaf in Engeland, en bij terugkeer in Amerika, in 1915, een beroemd man bleek te zijn geworden.


Vuurvliegjes in de tuin


Daar rijzen echte sterren aan de hemelboog,
En hier op aard een zwerm, gelijk zo op het oog,
Die men dan, ook al stijgt hij lang niet even hoog
(Want echte sterren zijn het niet tot hun verdriet),
Toch soms heel even voor een sterrenwolk aanziet.
Alleen, dat spreekt, zijn rol volhouden kan hij niet.

Fireflies in the Garden


Here come real stars to fill the upper skies,
And here on earth come emulating flies
That, though they never equal stars in size
(And they were never really stars at heart),
Achieve at times a very starlike start.
Only, of course, they can't sustain the part.