vrijdag 29 november 2024

KEEK


Mijn zoon speelt een gelikt jazzakkoord dat plagerig vloekt met de sobere harmonieën van vroege, vintage Boudewijn de Groot. Ik kijk hem streng aan, maak een gebaar van kokhalzen. 'Dat verpest alles,' zeg ik door de muziek heen. We worden een beetje melig. De tijd van repeteren is voorbij, we moeten de bühne op. 

Dat was vanmiddag, een mooie heldere, bijna winterse middag in Zaandam.
De laatste tijd hebben we op de VPRO mogen kijken naar oude opnames van Het Simplisties Verbond, soms wat gedateerd maar over het algemeen nog verrassend goed te pruimen. Hoe zou mijn Keek op de week eruit zien? Geheel afgezien van alle actualiteit, die het leeuwendeel van het satirische programma van Kees van Kooten en de betreurde Wim de Bie uitmaakte - want de actualiteit stemt mondiaal érg treurig, en op binnenlands niveau ook, op een andere manier -, de actualiteit laat ik het liefst zoveel als mogelijk is aan me voorbijgaan. Dat lukt slecht want de uitvinding van de smartphone heeft het afsluiten van de buitenwereld zowat onmogelijk gemaakt. Onwillekeurig gluur je toch 's ochtends vroeg al naar het nieuws. FOMO. Je zou toch niet willen dat Poetin een Oreshnik op Kyiv afvuurde zonder dat jij het wist. Dat je alleen maar ongelukkig wordt van dat dwangmatig volgen van wat er in de boze buitenwereld plaatsgrijpt snap je wel maar dat inzicht is blijkbaar niet opgewassen tegen de keiharde verslaving die telefoon heet.

Wat dus, afgezien van Gaza, Libanon, Poetin en alle andere ellende (vergeet de stormen niet), kan ik in retrospectief over de afgelopen week zeggen? Welke nu verstreken uren en stemmingen leidden tot het verdwaalde jazzakkoord in Verdronken vlinder?

Maandag kwam ik, ontregeld door de zondagse lauwe, harde wind die korte metten maakte met de veilige winterse sfeer van de dagen ervoor, terug uit de polder. Maandag is nooit fijn maar betekende nu ook het blote uitzicht op wat een mijlpaal kon worden, het allang uitverkochte concert in de Cultuurkoepel aan het einde van de nu aangebroken week. 500 kaartjes. Ik had een beetje verhoging.
Mijn straat is opgebroken wegens werkzaamheden aan leidingen en bestrating maar dat heeft als voordeel dat er geen doorgaand verkeer is. Het is stiller dan normaal.
Ik zocht en ordende de muziek voor de kerkdienst van 6 december. Twee repetities. Daarna deed ik een dutje met de katten. Prrrr. 
Na een troostrijke spaghetti was ik extra vroeg op de eerste van de twee repetities want de gastvoorganger wilde een stuk op zijn dwarsfluit spelen, dat ik op de piano zou begeleiden. Dat moest natuurlijk geoefend worden. 
Dinsdagmorgen waren er drie leerlingen. Daarna had ik honger. Ik bezocht de bakker en at, op weg naar het park, een saucijzenbroodje, niet helemaal door en door verwarmd. 's Avonds stond er pasta met pancetta en gehakt op het menu. Mogelijk door al dat vet rommelde mijn buik 's nachts. Die verhoging had ik ook nog. En een verontrustend scherp randje bij het slikken. Naast natuurlijk de moeilijke rug, de muisarm en de pijnlijke vingers. Ik begon me zorgen te maken over die mogelijke mijlpaal.

Duistere dagen, laat opstaan omdat nog even in bed blijven liggen té verleidelijk is. Dat brengt een risico met zich mee dat ik niet heb weten te vermijden. De katten willen vroeg eten en laten dat duidelijk merken - vocaal, maar vooral fysiek: springen en rennen en quasi per ongeluk mijn slapende torso in hun wilde gedoe betrekken. Boink! Na het voederen doe ik de gordijnen open en zet de thermostaat hoger. En ga nog even liggen. Niet met de bedoeling om nog serieus te slapen maar dat gebeurt natuurlijk tóch in dit seizoen.
En een zware slaap is die afgedwongen toegift op de nacht, vol bedrukkende dromen die de halve dag blijven hangen. Beter de discipline opbrengen om samen met de katten de dag in te gaan. Maar... wat moet je in die wakkere wereld, eind november, regen en mist, als je quasi gepensioneerd bent? 

Woensdag was een stormachtige dag, nat, onstuimig en zeer, zeer grijs. Op het koor waren er absenties, onder wie mijn vriendin, die net als ik niet lekker was en terecht opzag tegen de verwachte extreme avondspits.
Ik had een enorme tegenzin. In praten, sociaal doen, muziek maken. Ik hoop dat mijn trouwe zangers er niet veel van gemerkt hebben. Eens te meer bleek hoe belangrijk het is om verplichtingen te hebben. Al werkend knapte ik zienderogen op. Bloed ging stromen. Plezier dook op waar ik het niet meer had verwacht. Ach man, maak je toch niet zo druk! Wees blij dat je dit kan en mag doen. Ik hoor het vaak en voelde het nu ook. 
Donderdag was er Zen. Dat is altijd prettig. Nu was het meer dan dat. Het was lang geleden dat ik al mediterend een moment van verlichting had. Groots was het niet, dat moment, maar onmiskenbaar: opeens, midden in het zitten, stopten mijn analyserende gedachten en glimlachte ik breed om al het zinloze getob dat me doorgaans zo belangrijk lijkt.
Gehoor gevend aan een impuls liep ik naar de kapper in de Ferdinand Bolstraat. Die was sinds mijn vorige bezoek, ruim een half jaar geleden, weer enige euro's duurder geworden. Dat brengt het totaal op een verdubbeling in prijs sinds de zaak door Covid moest sluiten.
Het was er opvallend rustig.
Maar voor het eerst in tijden was ik helemaal tevreden over de coupe - niet te kort, niet te lang.

Buiten beschouwing gelaten de lees- en luituurtjes, en de avonden (een uurtje James Bond op tv, een hoofdstuk of twee in een Donna Leon die ik nog niet kende) was dat mijn week. Mogelijk vergeet ik iets, misschien wel iets belangrijks. 
De ziekte die het naderende concert onmogelijk zou kunnen maken is vooralsnog niet doorgebroken. Je weet het nooit, maar het lijkt allemaal goed te komen in Heiloo.


Illustratie: 'Erlkönig', Julius Sergius von Klever (1850-1924)


vrijdag 22 november 2024

Voorheen Rookzangers Boekenclub

Ik had de wekker gezet en ging in het donker het huis uit. Sneeuw lag op de auto's. Toen ik drie of vier maanden geleden de afspraak maakte had ik kwart voor negen een prima tijd gevonden. 'Ik ben een ochtendmens,' zei ik luchtig. Met de winter hield ik nog geen rekening. 
Onderweg naar de tram daalde een venijnige regenbui neer die de resten sneeuw op de stoep tot blubber walste. Ik trok de capuchon van mijn warme hoodie over mijn hoofd. Mijn handschoenen had ik de vorige avond na enig zoeken teruggevonden waar ik ze aan het eind van de vorige winter blijkbaar had weggelegd.

De mondhygiëniste had mijn gebit weer netjes gepolijst en er was een afspraak met de opperparodontoloog gemaakt voor evaluatie. Ik liep het Spui op. Vrijdags is daar boekenmarkt. Het was licht geworden, het was min of meer droog. De dozen waren goeddeels uitgepakt en ik kon mijn ogen trakteren op een verzameling antiquarische boeken die me interessanter leek dan anders. Moest ik die verzamelde verhalen van Poe, uitgegeven door oude vriend Peter Loeb, niet aanschaffen? Een groot, dik en zwaar boek. Duur was het niet. Maar ik heb de essentiële Poe al, in diverse uitgaven.
Ik verliet de markt met een enkel deeltje Maigret, Le Chien jaune, met een sfeervol omslag en een verhelderende inleiding, dat ik alleen nog in vertaling bezat. Het paste in mijn zak, naast mijn telefoon. 
Ik liep naar huis en deed onderweg boodschappen zodat ik er die dag niet meer uit zou hoeven.
Boven zette ik koffie, haalde het stuk gevulde speculaas uit de kast dat ik mezelf als beloning had voorgehouden na alle tandartsenij, en ging in de fauteuil van bleekrode trijp zitten die ik van mijn vader heb geërfd. De afgelopen weken is die ingebouwd in stapels boeken. Ik legde de nieuwe Maigret erbij. 

De lezing van Het gewicht van woorden, de briefwisseling tussen Geerten Meijsing en zijn uitgevers, met name Theo Sontrop, vordert uitstekend. Sterker nog, ik moet mezelf afremmen wil ik er niet te snel doorheen schieten. Zoals alles wat Meijsing ooit schreef beschouw ik het ook als een gids. Zijn belezenheid en literaire smaak staan buiten kijf en daarin was hij me altoos voor, net zoals hij me in jaren vooruitloopt - nooit meer in te halen.
Ik las in de brieven over Rudolf Geel, die eveneens bij de Arbeiderspers terechtkwam, na eerder door de Bezige Bij te zijn gepubliceerd. Voor mij niet meer dan een naam. Toevallig had ik net een boekje van deze Geel opgeraapt van straat: De vrouwenbron. Vooral om het aardige omslag naar Lucas Cranach de Oude dat een groep oude vrouwen laat zien die na een bad in de Jungbrunnen weer jong en begeerlijk worden. Wie wil dat niet?
Ik denk dat het anders zou hebben liggen wachten op latere lezing maar nu begon ik er meteen in, na mijn dagportie Doctor Faustus (Thomas Mann; ook daarover gaat het in het brievenboek; het werd vertaald door Thomas Graftdijk, in wiens Italiaanse huis Meijsing een barre winter lang voor zijn babydochter zorgde) - en na mijn toegestane portie brieven. Twee dagen later had ik het uit, hoewel het de avondlijke bedleesstonde moest delen met het staartje van 100 % chemie van Doeshka Meijsing, de zuster ván, en een Bommelverhaal dat maar niet wilde vlotten (De antiloog).
Er valt heel wat over dat boek van Geel te zeggen maar dat zou een blog apart vergen. Laat ik volstaan met dit: ik heb het geboeid, soms zelfs gretig uitgelezen en was over de stijl erg te spreken. Korte maar niet platte zinnen, volgepakt met betekenis. De compositie van deze literaire tekst (een echte roman is het niet) trof me als pretentieus (op een niet onprettige manier) en niet helemaal bevredigend. Misschien dat ik dat later nog eens uitleg, als er daarginds bij u iemand is, die het wil weten.

Een rode draad door de brieven van Sontrop en Meijsing is het wel of niet uitgeven van Joseph Arthur, Graaf de Gobineau. Vertaler Meijsing maant aan het eind van enkele brieven nog slechts met één woord: Gobineau!
Het komt er maar niet van. Als er uiteindelijk dan toch een boekje verschijnt met twee van de minimaal vier door Meijsing voorgestelde verhalen is dat in alle opzichten een teleurstelling. Het lijkt erop dat Sontrop de schamele twee verhalen (novellen zijn het niet eens) dan maar in een nieuwe reeks "Cingel" heeft ondergebracht om van het gezeur af te zijn. Immers, wie kende, en kent, Gobineau hier in ons land? Op een winkeldochter zat de uitgeverij niet te wachten. 
De ironie wil dat deze reeks (genoemd naar het Amsterdamse adres waar de uitgeverij resideerde) bedoeld was om betaalbare volksedities van grote buitenlandse schrijvers te maken. Meer dan 100 pagina's mocht het niet zijn. Zo kon het gebeuren dat deze twee vertellingen van ieder zo'n 30 pagina's een topzwaar nawoord van 15 pagina's meekregen van Joyce & Co. (Geerten Meijsing en Kees Snel) dat bedoeld was voor een ambitieuzere editie. Én een stofomslag van de toentertijd populaire Jeroen Henneman dat tot kopen moest verleiden. Zo ontstond na jarenlang aandringen een hybride boekje waarover Geerten schrijft, op pagina 510: 'bepaald een mislukt project'
Ik herinnerde me vaag dat ik het moest hebben, De rode zakdoek. Misschien zelfs ooit voor mijn verjaardag van de vertaler gekregen. Ik vond het in mijn kast onder de H, verkeerd weggezet. Inderdaad, geen aantrekkelijk boekje. Saai grijs linnen in een pulpfictie-jasje.
Maar... het was een genoegen om te lezen, zowel door de weloverwogen lyriek en de subtiele ironie van de auteur als door de vloeiende vertaling.
Helemaal overtuigen konden de vertellingen me toch niet. Had Sontrop nou maar beter geluisterd en de beoogde selectie "Oosterse verhalen" aangedurfd, dan had Gobineau een beter verkoopargument gehad. Van compromissen komt doorgaans niet de beste kunst.
We mogen van geluk spreken dat dezelfde uitgeverij het heeft gewaagd de Erwin-trilogie geheel naar de uitzonderlijke wensen van de jonge en veeleisende auteur uit te geven. Zo ontstond een legende waar anders misschien alleen een voetnoot in de literatuurgeschiedenis zou zijn overgebleven.

Tot slot van dit boekenpraatje: ik ben het geheel oneens met de kritiek van literair weblog Tzum dat er gesneden had moeten worden in de verzameling brieven die in Het gewicht van woorden zijn opgenomen. Juist die compleetheid schept een rijkdom waarin je je als lezer een tijd lang verliest en veilig weet. Nog zoveel bladzijden te gaan, en hoe zal het aflopen? Als je zoveel mag weten wil je als vanzelf alles weten. Ik zei het al eerder, het is verslavend om als betalende voyeur in andermans correspondentie te mogen meekijken. 
Ook in Edgar Allan Poe autobiografisch, een andere uitgave van Loeb die ik wél bezit, zorgen de terugkerende smeekbeden om voorschotten en uitbetalingen van honoraria en royalty's voor een relativerende toon. Compromisloze Kunst of niet, de schoorsteen moet roken, ook in een boerenhuis nabij Lucca, Toscane.



vrijdag 15 november 2024

Boeken - woorden en foto's


Ik was vroeg bij het statige negentiende-eeuwse pand waarin de uitgeverij gehuisvest is en dwaalde nog wat langs de nevelige grachten. De avond viel. Mooie buurt, daar tussen Frederiksplein en Weteringschans. De schoonheid van het historische centrum zonder de toeristische vervuiling. 
Toen ik er aarzelend opnieuw voorbij wilde gaan zag ik een bekende gestalte, gehuld in mosgroen tweed. Geraard, uit Brussel. We begroetten elkaar hartelijk en probeerden te bepalen wanneer onze vorige ontmoeting was geweest. 2016... echt waar? De begintijd naderde. Andere bekenden voegden zich bij ons. Aurora en haar vriend Marnix. Cato de Lange, voormalig secretaris van de Vrienden van de Auteur. Jaap Schipper, de sympathieke uitgever van onder veel meer mijn jongste boekje
Binnen werd de laatste hand gelegd aan de presentatie. Flessen en glazen werden opgepoetst en opgesteld, chips in schaaltjes uitgegoten, boeken aantrekkelijk neergelegd.
Na een welkomstwoord van de directeur nam Geerten op diens verzoek het woord. Hij causeerde onderhoudend en zoals altijd welbespraakt. Wel wat lang, zoals hijzelf verrast vaststelde na een blik op zijn horloge, om daarna behendig af te ronden - maar de usual suspects hadden zich dicht bij de bar opgesteld zodat we nu en dan een verfrissing konden nemen. Later zou hij me mailen dat er maar weinig belangstelling was geweest voor de presentatie. Om vervolgens een opsomming te geven van schrijvers en andere literaten die mij, marginaal schrijvertje, jaloers zou maken. 
Thuisgekomen schraapte ik de herfstbladeren van mijn schoenen. 
Ik begon meteen te lezen. Eerst natuurlijk het register. Kwam ik erin voor? Ja. Op pagina 613 werd ik voorgesteld aan de lezer. Ik bloosde van genoegen. 
De week erna moest ik me bedwingen om niet steeds door te lezen. Ik ging met lichte hoofdpijn naar bed en sliep slecht. Overdosis letters. Niets zo verslavend als een brievenboek, zeker niet als het zo mooi geïllustreerd is en zo verhelderend aan elkaar geschreven is met soms onverwacht eerlijke verbindende teksten als Geerten heeft gedaan. 
We hebben lang moeten wachten op een nieuw boek van Geerten Jan Maria Meijsing ('Tibi reverendo, humillimus ego') maar het was het wachten waard. Een heerlijk boek, een boek om in te wonen, 648 bladzijden lang. 

                                                                       ***

Een man fietste op mijn bankje toe. Ik kende hem van gezicht. Hij droeg een grote camera om zijn nek. Hij stapte af en wees naar het ooievaarswiel aan de overkant van het water. 'Hij is er niet vandaag?' We wisselden wat van gedachten over de vogeltrek en de honkvaste populatie van het park. 'Ik heb een boek gemaakt over het park,' zei hij. 'Mag ik even naast je komen zitten?'
Het was maandagmorgen maar ik schikte me in mijn lot. Even later bewonderde ik een paar foto's van de baltsende en nestelende ooievaars, afgelopen voorjaar genomen. Het boek was net uit. Ik voelde hem aankomen. Het boek was te koop. Bij Scheltema of Atheneum kostte het al gauw 40 euro maar bij de maker kon ik het rechtstreeks voor 30 krijgen, gesigneerd en wel.
Ik dacht aan mijn eigen handeltje en was al gauw om. Bovendien leek het me een mooi boek. Vondelpark - Seasons heette het. De vier jaargetijden van ons stadspark. Over de foto's had hij tien jaar gedaan. De Engelse tekst was van een bekende journalist. 'Je moet het niet in de kast wegzetten. Het is een, hoe heet dat, een koffietafelboek. Af en toe even lekker bladeren als je in de groove bent.' Zijn accent was lekker rauw Amsterdams, mijn kop eraf als hij niet uit West kwam. 
Ik had geen cash bij me. Maar ik kon het ter plekke overmaken. Hij voelde in zijn zakken. 'Ik ben mijn telefoon vergeten. En ik heb ook geen pen om te signeren. Als je nog effe tijd hebt? Dan fiets ik naar huis. Ik woon bij de Overtoom. Een kwartiertje.' Hij legde het boek demonstratief naast me op de bank en fietste weg. 
Nog geen kwartier later was hij terug. Hij schreef een zwierige opdracht in het boek, met een bic-pen. Ik maakte drie tientjes over, naar een rekening die niet de zijne was. 'Ik moet een beetje uitkijken, snap je?'
Ik stak het koffietafelboek onder mijn jas want het was begonnen te regenen, zachtjes. Ik stond op en we namen afscheid. De mazzel! zei hij met twee s'en. Ik kaatste dat werktuiglijk terug en voelde me vijftig jaar jonger.
Thuis googelde ik de fotograaf. Hij was taxichauffeur geweest. Had een gevoeligheid voor psychoses. Een man met een randje, dat had ik meteen al gezien. Had mooie exposities gehad in De Balie onder meer. En ja, hij kwam uit Slotermeer, net als ik. Ik complimenteerde mezelf met mijn goede oor en bladerde nog eens lekker door Autumn. Ik stond er niet in, maar het had zomaar gekund.


vrijdag 8 november 2024

SAMHAIN

Goedbeschouwd was het de schuld van een kringloopwinkel in Ommen.
In het vakantiehuis was geen glas om mijn bockbier uit te drinken. Alleen zo’n ruime, diep ingesnoerde Duvel-kelk waar ik niet van houd. In De Tweede Ronde kocht ik naast een paar andere dingen een stevig, niet te groot glas met het logo van Kasteelbier.
Ik wou het eerst na gebruik in de bungalow achterlaten maar nam het toch maar mee naar huis - zo'n glas ontbrak nog in onze verzameling.
De dag van Allerzielen deed ik boodschappen. Ik wilde bockbier kopen voor in het schemeruur. Mijn blik kleefde een ogenblik aan het Kasteelbier onder in het schap. Ik had dat glas uit Ommen, nu kon het passend gevuld worden. Ik koos (nog half denkend aan het geplande bockbier) niet voor de lichtkleurige tripel maar voor het ouderwetse donkere en suikerige spul van 11 procent. Een van de eerste speciaalbieren die in ons land te krijgen waren. Een kopstoot uit Ingelmunster. 

In de namiddag zette ik me achter de pc om te schrijven. Kaarsje aan, brandstof ernaast. Bij mijn eerste slok besefte ik dat ik die dag na het ontbijt niets meer gegeten had. Ik was te veel verdiept geweest in een compositie voor mijn koor om honger te voelen. Och - straks misschien een toastje of zo, voor nu was het zware bier met zijn suikers en koolhydraten eten en drinken tegelijk. Ik werkte gestaag door en na een uurtje was de tekst in eerste versie af, en het bier op. Ik ging over op witte wijn, vergat die toastjes, en begon mijn woorden te polijsten.
Mijn dochters waaiden binnen. Die hadden een Halloween-feestje en gingen zich bij ons thuis schminken en verkleden. Mijn oudste bood aan voor ons allemaal te koken. Ik nam het in dankbaarheid aan: gezellig, en het gaf me de tijd om op mijn gemak mijn tekst af te maken. Even later stond ik in de keuken waar ze in dampende pannen roerden en een biertje dronken, schonk mijn roemer nog eens goed vol en declameerde een gedicht van Robert Frost, eerst in het Engels, toen in mijn vertaalde versie. In mijn enthousiasme stuiterde mijn tong hier en daar. Ik maakte er een innerlijke notitie van maar op het moment deed ik daar niks mee. De onverwachte gezelligheid had mijn aandacht naar buiten gelokt en van een kluizenaar was ik een fuifnummer geworden.

Ik werd vrij laat wakker. Wat ik om me heen zag was vertrouwd en met het heden was niet zoveel mis. Maar ik miste het residu van de vorige dag. Geen scherpe herinnering, je had me van alles kunnen wijsmaken over het verloop van de avond. Toen dat na een paar koppen koffie zo bleef moest ik schoorvoetend erkennen dat mijn geheugen me in de steek had gelaten. Ik wist dat ik zonder er veel van te snappen naar Flikken Maastricht had getuurd. Met de andere helft van mijn oog had ik de meiden gevolgd die in de eetkamer bezig waren zich in besnorde mannen met vampiergebitten te transformeren. Genoeglijk monkelend had ik vanuit mijn stoel wat commentaar geleverd en wat vragen gesteld waarvan ik het bijbehorende antwoord niet onthield.
Ik had op een pakketje zitten wachten. De frets van mijn luit moeten nodig vervangen worden. Ik had tweeënhalve meter darmsnaren besteld, 0.80 mm. Plotseling schoot me te binnen dat ik het pakketje in het bijzijn van mijn dochters had geopend en fronsend had gezegd: ‘Dat kan toch nooit tweeënhalve meter zijn?’ Zij hadden gedacht van wel.
Maar hoe ik nu ook zocht, van de snaren was geen spoor, noch bij mijn stoel, noch bij mijn luitmuziek, nog ergens anders in het zicht. Ik moest het gedroomd hebben. Zo vaag mijn beeld van de vorige avond was, zo levensecht was dit stukje droom. Dat voelde vervelend. Droom en werkelijkheid horen niet door elkaar te lopen.
Ik checkte mijn mail en trof een bericht van DHL. Het pakketje was bij de buren bezorgd omdat ik om halfzeven niet thuis was geweest. Dat laatste was aantoonbaar onjuist maar ik was blij dat er althans duidelijkheid was over die snaren. Die lagen bij de buren. Ik had inderdaad gedroomd.
Ik ging naar buiten en belde in het volste vertrouwen aan bij mijn onderburen.
Nee, er was niets bezorgd. Gek, een andere buurvrouw had ook al tevergeefs naar een bij hen gestalde zending gevraagd. ‘Geheimzinnig,’ zei ik, teleurgesteld.
Op weg naar het park probeerde ik er chocola van te maken. Een malafide bezorger, die om wat voor reden dan ook pakketjes meldde als ‘bezorgd’ die dat niet waren. Op een bankje ging ik naar de site van DHL. Even later had ik mijn eerste conversatie met een chatbot. Waarmee kan ik je helpen? Dus als ik het goed begrijp is je pakje niet bezorgd? De chatbot, Tracy heette ze, beloofde een onderzoek te zullen starten. Binnen drie tot vijf werkdagen zou ik er meer van horen.

’s Middags was ik weer ondergedompeld in mijn koorlied op tekst van J.C. Bloem toen mijn jongste dochter thuiskwam uit haar werk. Ik vertelde haar over mijn kennismaking met AI. Zij hielp mij uit de droom. ‘Maar pap, je was toch niet echt dronken. Weet je niet meer, Roos heeft dat pakje bij de buren opgehaald. Ze dacht dat het onze valse baarden waren. Je hebt dat inderdaad gezegd over die snaren.’
‘Godzijdank, ik dacht al dat ik gek werd. Maar… waar zijn ze dan?’
Met z’n tweeën keerden we energiek alles om. Zo groot is mijn huis toch niet. Maar een mapje darmsnaren was nergens te vinden.
Het moest Samhain zijn, besloten we. Met Keltisch Nieuwjaar gaat de deur tussen de mensenwereld en de wereld van de geesten van het slot. Alles loopt in spookachtige chaos door elkaar heen.  De losgebroken Fairies hebben er een handje van om voorwerpen kwijt te maken, dat wist ik al van Marten Toonder. Ongetwijfeld zouden de snaren wel ergens opduiken als de poort naar het geestenrijk weer veilig dicht was.

Bij het heldere licht van de volgende dag zat die verklaring me toch niet lekker. Waar was de Sherlock in mij gebleven? Elimineren, deductie en reconstructie!
Kabouters en elfjes kon ik wegstrepen. Echt weg kon het Bunddarm niet zijn. Ergo: het bevond zich op een niet voor de hand liggende plek die ik in blinde zoekdrift over het hoofd had gezien. Reconstruerend: wat zou ik ermee hebben gedaan? Het was geen echt pakketje had ik inmiddels begrepen, maar een grote gewatteerde envelop. Wat deed ik meestal met nog bruikbare enveloppen? Die borg ik weg bij een stapel verpakkingsmateriaal, voor later hergebruik.
Opgewonden liep ik naar mijn cockpit. Vond naast mijn bureau een bovenmaatse bruine envelop met een stempel van Deutsche Post, iets te slordig opengescheurd.
Nog half ongelovig maar immens opgelucht haalde ik er het mapje uit. 


vrijdag 1 november 2024

NOVEMBER

 

De nederige dagen van november zijn weer gekomen, grijze als een emmer.
Ik citeer dat altijd verkeerd, als: De lege dagen van November zijn gekomen, grijze als een emmer. Met alle respect voor Gerrit Achterberg vind ik het zo mooier.
Zo leeg of nederig als in Achterbergs gedicht zijn die dagen gelukkig nog niet meteen.
Het is wel druilerig en mistig buiten - Bommellezers denken bij dit weer meteen aan De Toornviolen. In dat verhaal druilt de natuur mistroostig, oktober lijkt al ver weg, oktober was bijna zomer. 
In het park zit ik langer op mijn bankje dan normaal. Ik masseer mijn pijnlijke vingers, wijs en ring, aan de linkerhand. Toch geen gitaar- of luitblessure, toch artrose, ouderdom? 
Het is nog geen Allerzielen maar ik denk aan de dierbaren die het laatste jaar gestorven zijn. Dat mag trouwens ook nú, want in zuidelijke landen worden de doden reeds op Allerheiligen herdacht. Ik heb daar al eens over geschreven, rond deze tijd.
Ik denk aan Joch, aan Boris, aan die lieve Ruud, toch ook een beetje aan Ria, hoewel er weinig liefde tussen ons was, maar ze was oud en dement en de tijd was op dreef als heelmeester. En verder teruggaand aan die andere Ruud, een aneurysma en weg was hij. Aan Marcel, aan Ome Sjaak, aan Kees. Aan Ger natuurlijk, Ger. Tot aan 2016 ga ik met mijn gedachten, naar mijn vader die op 26 oktober van dat jaar stierf. Dat jaar was een waterscheiding. De belangrijkste dag in het leven van een man is de dag waarop zijn vader sterft, heeft Simenon schijnbaar gezegd. Geerten mailde het me, in zijn condoleancebriefje.
2016 was ook het jaar waarop mijn kleindochter werd geboren. Symbolischer kan het niet.
De schemering valt. Ik steek een kaars aan, gewoon voor de gezelligheid.
Maar zeker ook voor allen die me voorgingen op de weg die wij allen moeten gaan.


Mijn gast in november

Als mijn Verdriet bij mij logeert
 Zegt zij dat natte duisternis
Is wat haar hart het meest begeert;
Ze houdt van bos dat blad ontbeert;
 Ze voelt de kou niet als gemis.

Ik volg, voor haar plezier alleen,
 Zij praat maar en ik luister graag:
Ze juicht dat vogelzang verdween,
Dat glinsterende mist verscheen
 Als parels op haar grijze kraag.

De bomen, zo armzalig kaal,
 Het land zo vaal, de lucht zo stom,
Voor haar een dierbaar oud verhaal,
Zij denkt dat ik daar niet om maal,
 En kwelt me met de vraag: Waarom?

Ik leerde echt niet voor het eerst
 De schoonheid kennen van de tijd
Waarin die grauwe leegte heerst,
Maar heb mijn radde tong beheerst,
 Omdat de herfst door haar gedijt.

My November Guest, Robert Frost
Vertaling JPvS