zaterdag 21 maart 2020

OP SLOT (7)

Dag 6.

In memoriam Felix Strategier

Vannacht schrok ik wakker uit een kinderlijke nachtmerrie. Ik werd door een dodelijke Vijand achtervolgd en probeerde me in een dicht oerwoud te verstoppen, maar waar ik ook heen rende, overal kwam ik uit op een breed pad waarover in de verte die doodsbedreiging (soldaten, indianen, wilde dieren?) naderde. Geen uitweg. Ik stond op, dronk een glas water en ging weer slapen. Nog voor het ochtendgloren werd ik opnieuw wakker, nu omdat er enge torretjes over mijn gezicht liepen. Het zullen de snorharen van de kat Snuf geweest zijn, die zijn ontbijt wilde.
Vandaag dus maar weer even zonder media, besluit ik.
Maar na een wandeling in het iets te drukke park - de vijver glom als een spiegel, er zong een merel, het was koud maar stralend blauw - bereikt me slecht nieuws uit een andere hoek. Een bericht van mijn vriendin. Felix is dood, appt ze. Het zat er aan te komen, hij was al lang ernstig ziek, het is toch een schok.

Felix, klein, kranig, groot ego, groot hart. Altijd gekleed in giletjes en hoedjes van de vlooienmarkt. Clown, chansonnier, kunstenaar, eigenheimer. Had in de prettig morsige, door een ouderwetse potkachel warmgestookte Roode Bioscoop zijn eigen wereld vormgegeven waarin hij gasten ontving. Hij kon flink de teugels vieren maar de cafétijger in hem was gespeeld: hij was een zeer gedisciplineerd en hard werker die voorstelling na voorstelling in elkaar zette, aanvankelijk met zijn duo De Gebroeders Flint, maar later alleen, want Felix duldde eigenlijk geen anderen naast zich, tenzij als begeleider.
Ik lees wat ik in Dorst over hem schreef:

Met Felix heb ik lekker gezongen.
 Gratis en voor niks, niet eens mooie vrouwen in de kleedkamer, wel vrij drinken. Na afloop van zijn voorstelling Ierse Vertellingen haalde ik mijn gitaar uit de tas (foedraal, zou Vincent zeggen), stemde haar, en zodra Felix zich opgefrist had (hij poetste zijn tanden of sproeide een wolkje mondverfrisser naar binnen, wat ik een goed idee vond, want na de stress van een voorstelling schijn je vaak uit je mond te ruiken) en een schone bloes had aangetrokken kondigde hij ons aan (‘We hebben net een bandje opgericht’) en speelden en zongen we een half uur Ierse traditionals. Roken was toegestaan, drinken ook: bier en whiskey (Iers, natuurlijk, vandaar de spelling) stonden binnen handbereik op het tafeltje waarop de bladmuziek lag, want uit het hoofd hoefde het ook niet. Alles was in wording en quasi geïmproviseerd. 

Het was herfst 2005. Felix had met zijn bont beschilderde Pipowagen langzaam door Ierland gereisd, hier en daar stoppend om optredens te doen. Ik had zijn voorstelling daarover gezien en hem voorgesteld samen iets te gaan doen. Ik had een koffer vol Ierse liedjes in mijn hoofd en die moest een keer uitgepakt worden. Een seizoen lang brachten we die toegiften van Ierse liedjes, als voorbereiding op een heel programma samen. Maar toen ik twee jaar later op een flyer las dat dat avondvullende programma met Ierse muziek er eindelijk was gekomen, was het met andere muzikanten. Ik was daar toen wel een beetje gepikeerd over maar begreep het ook wel. Want Felix en ik, dat waren twee verschillende werelden. Hoewel hij zelf de zoon was van een keurige gematigd-moderne componist (Herman Strategier) en dwarsfluit had gestudeerd aan het conservatorium, en hoewel ik toch wel degelijk een staartje en een oorring droeg en te veel dronk, in de dagen van onze samenwerking, zag hij in mij altijd de nette meneer uit Zuid, de welopgevoede operazanger. En dan was er die kwestie van dat podium delen met een ánder ego. Dat vond hij moeilijk. Hij luisterde slecht en ik moest alle zeilen bijzetten om zijn grillige tempo's en onverwachte inzetten te volgen. Maar hij was razend muzikaal en het was fijn om met hem te zingen, onze zo verschillende stemmen (de zijne rauw, de mijne gepolijster) mengden verdomd goed.

Ik heb hem later nog een paar keer ontmoet. De laatste keer was vorig jaar februari, in een kerkje in de polder. Ik schrok van zijn asgrauwe gezicht en vermoedde meteen dat er iets ernstigs aan de hand was. Maar toen ik hem vroeg hoe het ging, zei hij, iets te hard, 'heel goed!'. Zijn vrouw vertelde even later de ware toedracht, en zei dat hij vooral hoopte om, als hij goed genoeg was, nog een keer naar Ierland te kunnen gaan, waar zijn dochter woonde. Ik hoop dat dat gelukt is.
Hij is 69 jaar geworden. Zijn wens was dat er op zijn begrafenis, als ze hem 'in de kist hadden gepleurd' een groot feest zou zijn waarop veel gelachen werd, zo vertelde hij nog niet lang geleden aan Het Parool. Dat gaat dus niet door. Maar op de rouwkaart lees ik: 'Zodra de tijden het toelaten gaan we hem herdenken in de Roode Bioscoop.' Dat is iets om naar uit te zien.

(Foto: Paulien Kop)

[Kom je op dit blog via Facebook en ben je nieuwsgierig naar wat voorafging? Klik op 'Startpagina', linksboven]


Geen opmerkingen: