vrijdag 10 september 2021

REIGER


Onderweg naar het park passeer ik een boekenkastje. Gewoontegetrouw stop ik om de ruggetjes te bekijken. Als ik verder loop zit er een beduimelde uitgave van The Wind in the Willows in mijn binnenzak, een van de klassiekers die ik nooit gelezen heb. Het is nog niet te laat. Ik heb inmiddels driekwart van Dickens oeuvre uit, ik heb Goethes Faust doorworsteld, het eerste deel althans. Kenneth Grahame's beroemde kinderboek is daarbij vergeleken kinderspel. 

In het park passeer ik een reiger. Hij staat niet aan de waterkant maar vlak langs het wandelpad. Zo van dichtbij is het een merkwaardige vogel. Een beetje surrealistisch. Een meter hoog. Sierlijk maar ook macaber, met die uitdrukkingloze priemogen en die rare lange dunne hals met een knik erin. 
In mijn eindelijk weer hervatte Zen-clubje doen we na de eerste twintig minuten zittend mediteren (zazen) altijd iets wat kinhin heet. Meditatief lopen is dat, je bewust proberen te zijn van iedere stap die je doet.
De reiger doet kinhin als geen ander. Hij schrijdt. Dat woord lees je veel als het over reigers gaat, en terecht: de lange, gelede poot komt omhoog in mechanische etappes, daalt traag neer, en een voor een tasten de tenen naar de grond - naar oneffenheden? Al die tijd staren de ogen in het niets, alleen de tenen tellen. 
Een andere grijze heer is ook blijven staan. Samen, maar ieder voor zich, kijken we verwonderd naar het beest. Plotseling schudt dat zijn veren. Dons stuift op. Een siddering gaat door hem heen en hij spuit een stroompje witte poep uit, voor hij, schijnbaar onaangedaan, zijn schrijden hervat. Een van de redenen waarom de reiger vroeger werd vervolgd: zijn ontsierende witte mest - rondom een reigerkolonie is alles wit gepleisterd.

In Het vogeljaar (1903) beschrijft Jac. P. Thijsse de blauwe reiger als een schuw, behoedzaam dier; niet verwonderlijk want: 'ze zijn geen al te beste bejegening gewoon'. Het dier werd door onze vissers als onwelkome concurrentie beschouwd en er werd flink op gejaagd. Thijsse besluit met: 'Men moet ze dan ook formeel besluipen, om ze goed te zien en dat is in natte weilanden, die niet meer dan enkele decimeters boven het grondwater liggen, niet zo gemakkelijk.'

Dat klinkt vreemd voor hedendaagse oren. Geen stadser vogel dan de reiger, of het moest de duif zijn. Roerloos staan ze tegen sluitingstijd op de markt te kijken wat er overschiet van de visstallen, en ze zijn van de waterkant niet weg te denken:

Geen reiger meer die uit zichzelf nog
witvis vangt. 
Ze lijken wel te loeren
aan de waterkant, m
aar azen
op wat echte vissers vangen.

Is deze monnik van de oever nu
vervallen tot een bedelaar?
Is hij afhankelijk van 
aalmoezen?
Weerspiegelt hem in water de melancholie?

(Robert Eksteen)

Sinds de jaren zestig zijn reigers beschermd en zijn ze, in hoog tempo, gedomesticeerd. Reigers staan op auto's alsof het blikken bomen waren. Ze wachten. Geen idee waarop, in een nauwe stadsstraat. Hun bevroren houding verraadt helemaal niets, hun blik is star en lijkt over ons heen naar verre regionen ofwel naar binnen te schouwen (misschien is dat wel hetzelfde), tot er iets beweegt dat hun interesse vangt, dan schiet de hagedissenkop met de dolkvormige snavel abrupt een onverwachte kant op, het zwarte kuifje wipt omhoog.

Op een bankje sla ik mijn boek open. De hoofdpersoon, de Mol, verlaat halverwege de voorjaarsschoonmaak zijn hol en gaat naar buiten. Hij komt voor het eerst van zijn leven bij de rivier en sluit vriendschap met een waterrat. Die vertelt hem aan het eind van een lange dag verhalen over de rivier en zijn bewoners: '... and about herons, and how particular they were whom they spoke to...'
'En over reigers, en hoe kieskeurig ze waren met hun gesprekspartners...' 
Hoogmoed, dat is ook een eigenschap die je een reiger zou kunnen toedichten.


1 opmerking:

Hans Valk zei

Over dat jagen op reigers: in een al tamelijk grijs verleden werden ze in de Biesbosch wel door mensen gegeten. Gebraden in de roomboter schijnt een reigerborst te smaken als biefstuk.

Dat geen reiger meer zelf vist is weer zo'n stedelijke fabel van mensen die te weinig op het platteland komen. Ik zie in de polder nog regelmatig reigers die met een snelle dolkstoot een vis verschalken. Die vervolgens behendig in de lengterichting van de snavel wordt gelegd en dan in één keer naar binnen gaat. Ze eten ook graag mollen, trouwens.