dinsdag 7 september 2021

Ouwe jongens doen


6.

Vlucht naar België

Omdat het eindelijk echt mooi weer geworden was besloten we nog een dag te blijven. We reden naar het Château d'Ansembourg, een van de kroonjuwelen van de Vallei van de Zeven Kastelen waarvan ook ons eigen burchtje in Simmer een groezelig pareltje was. Onderweg parkeerden we de auto aan de bosrand en wandelden naar de Villa Romana - het bordje had ons al een paar keer lokkend gewenkt. Het bleek om een uitgebreide nederzetting te gaan, deels uitgegraven en mondjesmaat gerestaureerd. We zagen hoe in de stilte van het bos archeologen, merendeels studenten, met kwastjes en schepjes in de weer waren.
De poort van het kasteel was open, ook voor auto's. Maar een pijl P wees naar een parkeerplaats verderop. Braaf volgden we die. Maar van wie waren al die auto's in de cour dan? Een hotel was het niet. Privéterrein, stond er, maar het zag er ook niet uit als een adellijk woonhuis of als een appartementencomplex. Sylvia en Amélie vertelden ons die avond dat kasteel en landgoed aan een sekte behoorden. Van welke overtuiging wisten ze niet. Geheimzinnige knipoog: 'Er gebeuren wel meer vreemde dingen in Luxemburg.' Dat verklaarde waarom de uitgestrekte tuinen, met een laan vol classicistische beelden, productieve moeskassen en spuitende waterwerken, zo goed onderhouden waren. Goedkope arbeidskrachten genoeg. 
Na het eten bij de tent namen we nogmaals afscheid in de bistrot. We mochten niet weg voor er een glas Sprudelwein (de uitstekende méthode champenoise van Bernard-Massard uit Grevenmacher - in 1978 had ik die caves bezocht) op onze gezondheid was gedronken.
De volgende ochtend stond in het teken van vogels. Terwijl ik koffie dronk zag ik een grote zwarte vogel voorbijvliegen in het heuvelbos. "Kraai", registreerde ik automatisch. Maar tegelijk hoorde ik een helder en doordringend geluid, alsof iemand op een feestfluitje blies. Ik pakte mijn kijker en ja: de roestrode kop was onmiskenbaar. Een zwarte specht. Nummer twee op mijn verlanglijst, net onder de raaf. Hij of zij was zo genadig om een tijd lang op een tak te blijven zitten en ik verzadigde mijn ogen.
De tent was al drooggewreven en ingepakt toen ik een groene flits zag en gekwetter hoorde. Een van Alex zijn parkieten. Ik riep Steve erbij. De kooi was dicht, vreemd genoeg. Hij belde Alex maar die nam niet op. Sylvia wandelde naderbij met haar hond Boubou. Vooruit, nog een keer Äddi dan, en succes met de vogelvangst.

Vandaag, een zonnige woensdag, was mijn vriendin aan de beurt om het verleden op te zoeken. Einddoel was een favoriete camping van haar ouders, in Pouilly-sur-Meuse. We verlieten het "lilliputachtige landje" (Dr. L. van Egeraat) en reden via zo klein mogelijke weggetjes de ruimere landschappen van Frankrijk in. In Mouzon (bekend van de viltproductie, u weet wel) bekeken we de indrukwekkende, opvallend lichte Notre-Dame en bestelden koffie met gebak in een patisserie. Rond drie uur bereikten we de Maas. De camping bestond nog, lag inderdaad idyllisch tussen de wilgen aan de stille rivier, maar was inmiddels een kampplaats voor stacaravans geworden. Geen voorzieningen, en in het dorpje was ook niets. Dan toch maar liever naar de concurrentie even verderop, "Les Bouleaux" in Inor. Hun website (animatie, entertainment!) deed het ergste vrezen maar het bleek net zo'n stille caravancamping te zijn - alleen mét restaurant en bar, onder een aantrekkelijke pergola. Pizza op het menu, helemaal goed. Een stamgast wees ons de weg naar een grasveldje in de schaduw van een grote boom, liep met ons mee naar de receptie. De beheerder leunde uit haar slaapkamerraam en wuifde dat het goed was. Ga maar ergens staan. Inchecken doen we later wel.
Een uur later zaten we aan ijskoude drankjes. De beheerder/kok/barvrouw pakte haar opschrijfboekje erbij. Registrer. Aha, nu zal die CoronaCheck toch een keer van pas komen, dacht ik, en dat formulier met de verklaring-onder-erewoord. Maar nee. "Pays-Bas, tent en auto, één nacht". Dat was het. 

Een subtiel motregentje leidde de volgende dag in. We braken de tent af voor het weer slechter zou worden en gingen op weg. Het plan was om onze tocht te eindigen in de Franse Ardennen: hotelletje, beetje cultuur. 

Sedan bleek een echt Franse stad, met geelgrijze negentiende-eeuwse appartementsgebouwen in Parijse stijl. Maar het oogde er niet erg levendig onder de sombere hemel. Charleville-Mézières daarentegen, waarop ik mijn zinnen had gezet wegens het Rimbaud-museum, bleek veel groter dan ik had gedacht en erg druk. Er was blijkbaar iets gaande, de stad was dichtgeslibd met auto's en alle parkeerplaatsen waren propvol. Weg hier! Geen stress op het laatst, noordwaarts, naar België!

En zo kwam het dat we onze reis eindigden in Vresse, voormalig kunstenaarsdorp aan de Semois. In een dood gat vlak voor de Belgische grens hadden we toch nog die CoronaCheck moeten tonen - in een snackbar, "Le Roi Dagobert", waar we brochettes en een kleintje friet aten. 
Het was een waardig einde van een fijne vakantie. In een hotel tegen de rotswand (en dan ook "Hôtel des Roches" geheten) werden we verwelkomd door een Aziatische vrouw die zangerig maar onverstaanbaar Engels sprak. Zouden de Chinezen hier ook al de zieltogende boel overgenomen hebben? En uit respect voor de historie en de locale sfeer de antieke gravures en de opgezette, mottige everzwijnskop hebben laten hangen? Nee, het bleek de Vietnamese vrouw van de norse baas te zijn. Haar dochtertje zat ernaast met haar tablet, ze vertaalde in keurig Frans: 'Petit déjeuner entre huit et dix.'
We aten in een prima brasserie, klassiek: coq au vin en lamsmuis met rozemarijn. Nette kleren aan, anders hadden we die voor niets meegesleept. Terwijl we buiten zaten te borrelen en ik mijn vakantiedagboekje bijwerkte, wachtend tot de keuken open zou gaan, bonden drie passerende ruiters hun paarden aan en dronken een biertje, zittend op de rand van het terras. Later kwamen ze ook eten, we groetten elkaar als oude bekenden.

Einde



Geen opmerkingen: