Er zat een eenzelvige man in het café, aan een hoektafeltje. Tamelijk hoogbejaard, broodmager en vaal van kleur. Naast hem stond een rollator. Hij zat vermoeid voorovergebogen, leunend op een stok. Aan zijn benige neus hing geen druppel, maar zo'n soort neus was het wel. Hij staarde somber naar de tafel voor hem, waarop een glas wijn stond met nog een bodempje erin, de resten van een maaltijd, en een glas whisky, onaangeroerd. Nu en dan mompelde hij iets in zichzelf. Ik had met hem te doen. Mijn gedachten waren niet erg vrolijk, op deze grauwe dag, en ik zag in deze eenzame mompelaar bevestigd wat ik vreesde: dat het laatste stukje van ons leven weleens erg treurig kon zijn.
Twee vrouwen verschenen en gingen aan het tafeltje naast hem zitten. De oudste was klein en mollig, had een goed doorbloed gezicht en kortgeknipt, geblondeerd haar. Ze was doortastend en optimistisch, dat zag je aan haar motoriek en aan haar glinsterende ogen, en ook aan de enigszins onderdanige houding van haar jongere metgezellin: die zweeg en liet alles aan haar over, uit gewoonte.
Ze bestelden koffie. Het gesprek dat ze voerden ging bepaald niet fluisterend en was goed te volgen van waar ik zat. Opeens veranderde de toon ervan, en ik keek op. 'U zit daar lekker in uw hoekje?' Dat was tegen Ebenezer Scrooge gericht.
De oude man antwoordde prompt, en zijn stem klonk heel anders dan ik me had voorgesteld. 'Ja, dit is mijn vaste hoekje.' Verend van toon. Jongensachtig bijna. Zijn misantropische mimiek verdween op slag en maakte plaats voor een clowneske grijns. 'Van hieruit kan ik mijn huis goed in de gaten houden. Ik woon daar...' Hij wees naar de overkant van de Van Baerlestraat... 'Als er boeven komen, dan kan ik er meteen achteraan.'
'Dat is niet zo verstandig,' zei de kordate. 'Gevaarlijk. Dat kun je beter aan de politie overlaten.'
Scrooge tilde zijn stok op en hield hem als een wapen voor zich uit. 'Voor die komt heb ik hem allang uitgeschakeld. Pats!' Hij lachte. Hij pakte zijn glaasje whisky en dronk.
Tien minuten later wist ik alles over zijn leven. Wat zijn huis gekost had in de jaren zeventig, hoeveel het nu waard was, en dat hij soms wakker lag van de belasting die hij erover moest betalen. En dat het na zijn dood aan een stichting vermaakt zou worden, die jonge kunstenaars steunde.
Ik stond op, rekende af, en ging boodschappen doen. Toen ik op de terugweg langs het café kwam zat hij er nog. De vrouwen waren verdwenen. Hij zat weer over zijn stok gebogen en zijn ogen stonden weer zwart. Maar mij beduvelde hij niet meer.
3 opmerkingen:
Mooi verhaal.
De beschrijvingen van de personen deden me aan de stukjes van Sylvia Witteman denken. Dat is in mijn geval een compliment.
Daar moet ik even over nadenken.... :)
Nadenken? Maak het niet te moeilijk. Ik bedoelde met die opmerking niks anders dan dat ik de stukjes van Witteman over het algemeen erg goed vind. Ze zijn soms hilarisch, maar vaak wordt ook het menselijk tekort (die term duikt steeds weer op in wat ik schrijf; ik kan er ook niks aan doen) getoond. Een mooie balans tussen ernst en humor, wat mij betreft.
Maar niet iedereen zal er zo over denken; daarom "in mijn geval".
Er zijn namelijk ook stukjesschrijvers die ik flauw of ronduit vervelend vind. Aaf Brandt Corstius vind ik bijvoorbeeld weer niks.
Een reactie posten