'Hoe staat het?' vroeg Karl.
Ik aarzelde. Mijn stemming laat zich momenteel het best omschrijven als 'tussen hoop en vrees'. Meer hoop dan vrees, dat gelukkig wel. En over zo'n wankele gemoedstoestand wil ik het liefst weinig zeggen, uit angst dat ik een kantelpunt een duwtje de verkeerde richting op geef. Dat ik de goden over me afroep. Bijgeloof natuurlijk, maar ook een redelijk mens kent zijn bijgeloof. Touch wood, ik klop op mijn pijp. Liever wachten tot alle schiftende componenten zich tot een harmonieus of in elk geval duidelijk mengsel hebben samengesteld. Zwijgen tot er klaarheid is. Zoals het nu afwachten is of die regen inderdaad de mooie sneeuw wordt die in de lucht schijnt te hangen.
Mijn vriendin meldde zich midden in deze alinea, ze was in de buurt, en we dronken koffie. Ze verstoorde aangenaam de impasse in mijn gedachtegang. Daarmee was het gedaan met een blog zoals ik me voorstel, nog altijd, dat die moet zijn. En ik moet toch niet? Nee, ik moet niet, gaf ik toe.
Faits divers,worden het vandaag, dus. Ik wou iets vertellen over het geheugen van internet. Ik heb onlangs verteld hoe verheugd ik was het krantenartikel te vinden uit 1951, waarin mijn vader werd genoemd. Dat positieve aspect van het online-archief gebruik ik om de volgende rectificatie te maken:
Voor de lezers van De ketter en De zilveren tenor: mijn jongste broer is niet gedoopt.
Hij heeft wél zijn eerste communie gedaan. Hoe dat kan zonder gedoopt te zijn is dogmatisch een raadsel, maar in de ruimdenkende jaren zeventig zullen ze daar wel iets op hebben gevonden.
Zo. Dat staat voorgoed gegrift in de digitale annalen, en hoeft niet meer gecorrigeerd te worden in een eventuele tweede druk van het boekje.
Want dat internet meer nog dan het kwetsbare papier voor een onuitwisbare weergave van al of niet ware informatie zorgt, dat blijkt me iedere keer dat ik mezelf googel. Ik stuit dan al heel snel op een interview met het jongerenmagazine VICE. Afgenomen in mijn hoedanigheid als broodschrijver van scheurkalenders, in de tijd dat er al om 11 uur 's ochtends een glas witte wijn op tafel stond. Ik lees dat niet graag terug en schaam me er eigenlijk voor, maar zie geen kans om deze onflatteuze publiciteit te omzeilen, laat staan uit te wissen. Laat ik die dus maar omarmen. Het was nu eenmaal zo, en kan niet teruggedraaid worden. Ik overleefde zo goed als ik kon, in die tijd.
Mezelf googelend (doet u dat ook weleens?) vond ik deze week trouwens iets dat me wél aangenaam verraste. Ik heb ooit, samen met collega Vincent de Lange, de backing vocals ingezongen voor een liedje van Freek de Jonge, De Kerstengel. Robert Jan Stips speelde toetsen, Neil Innes (van de Bonzo Dog Band en Monty Python) was de producer. Hij gaf me een button met een beeltenis van zichzelf. Ik heb altijd gedacht dat het niks geworden was met die opname, maar nu blijkt dat de plaat wel degelijk is uitgebracht, en dat mijn naam op het hoesje vermeld staat. Ik ga mijn cv er niet voor aanpassen, maar ik vond het leuk om te lezen.
Zo, genoeg geouwehoerd voor vandaag. Volgende keer schrijf ik weer iets met meer samenhang, beloofd. Misschien is het kantelpunt dan voorbij. Misschien ligt er dan wel sneeuw.
4 opmerkingen:
In de verwachting dat ik zou stuiten op een nogal larmoyant verhaal, heb ik dat interview waarover je spreekt even opgezocht. Ik vind het nogal meevallen. Tenzij je jezelf schaamt voor het gegeven dat je ooit wat verdiend hebt met het maken van scheurkalenders.
Alsof de gemiddelde medemens zonder uitzondering wèl in een inkomen voorziet met buitengewoon hoogstaand en cultureel verantwoord werk. Ik bedoel: verantwoord maar 's dat je bijna 15 jaar van je leven hebt besteed als secretaris van de Welstandscommissie.
Het lulligste van de combinatie interview-blog was eigenlijk het gegeven dat je in de tijd van het interview Freek de Jonge nog een weerzinwekkende dominee vond en in je blog trots vermeld dat je ooit gezongen hebt op een plaatje van hem.
Niet dat het één het ander per definitie uitsluit (je kan van mening veranderd zijn, natuurlijk), maar wringen doet het wel een beetje, vind ik.
Haha, staat dat erin? Nou, dat vind ik nog steeds. Die trots is pure ijdelheid en roemzucht. Heel hypocriet natuurlijk. Maar wie zonder zonden is werpe de eerste steen. En nee, ik schaam me niet voor het maken van scheurkalenders (ik doe het nog steeds) maar meer voor de levenswijze die ik toen had: het vele drinken, het illusieloze, cynische 'overleven'.
Dan lijkt het meer een kwestie van je eigen herinnering aan die tijd. Het is vooral pijnlijk voor jezelf.
Dus "onflatteuze publiciteit"? Niet naar de buitenwereld, lijkt me. En daar is publiciteit toch op gericht.
De willekeurige lezer van het interview weet van niks en haalt dat er ook niet uit, denk ik.
Des te beter!
Een reactie posten