vrijdag 20 januari 2017

DOOS

Toen mijn vader twintig jaar geleden ging verhuizen overhandigde hij me een paar dozen, die hij als ballast ervoer nu hij een nieuw leven ging beginnen, maar die niet weggegooid konden worden. Ze bevatten brieven, ansichtkaarten en schriftjes die van mijn moeder waren geweest.
Thuis opende ik ze nieuwsgierig. Maar mijn moeders dood was nog te kort geleden. Te lezen wat ze als jonge, hoopvolle vrouw aan het papier had toevertrouwd maakte me erg triest. Ik sloot de dozen weer en zette ze hoog bovenop een kast, met het voornemen ze eens grondig door te spitten als de wond die haar snelle sterven had geslagen geheeld was. Er gingen twintig jaar voorbij. De dozen waren vertrouwde rekwisieten geworden, aan de inhoud dacht ik eigenlijk nauwelijks meer.

Mijn vader stierf op hoge leeftijd en op zijn dood was ik beter voorbereid. De paperassen die hij naliet nam ik gretig door. Ze maakten me niet triest, ze leken de leegte juist een beetje op te vullen. Over het resultaat heb ik verteld, het boekje De ketter en De zilveren tenor : snel, té snel gemaakt, in een ademloze poging om het gemis voor te blijven.
Gisterenmiddag scheen de zon uit een heldere winterlucht. Ik had mijn portie thuiswerk gedaan, en moest de tijd overbruggen tot ik naar een repetitie zou gaan. Het was warm en licht in huis, de poezen lagen zich aandachtig te wassen. Ik had net een metertje overtollige boeken uit mijn kasten gehaald om ruimte te maken voor wat ik uit mijn vaders bibliotheek wilde overnemen. Gehoorgevend aan een impuls schoof ik mijn bureaustoel naar de hoogste boekenkast en klom erop. Even later zat ik met de dozen van mijn moeder op schoot. Het was tijd. Hoog tijd.

Ik stak een pijp op, begon te lezen en daalde diep in de jaren vijftig af. Namen waarbij ik me hoogstens vaag een gezicht kon voorstellen namen gestalte aan, werden personen die midden in hun leven stonden. Op briefpapier waren hun besognes gekrabbeld, toen van levensbelang, nu verwaaid stof. Andere mensen bleken zoveel meer te zijn dan de versleten iconen van mijn kindertijd, of minder, hoe je het wilt zien. Tine Renaud, 'Tante Tine', het frêle dametje met het fluwelen lint in het zilveren haar dat de vaste zaterdagavondgast was van mijn opa en oma, schreef sprookjes en had gestreefd naar een artistieke carrière - ze had zowaar één kinderboekje uitgebracht (dat leerde Google me). Naar omstandigheden die toen bekend werden verondersteld moest ik maar raden: wat deed mijn moeder in Enschede? Mijn opa schreef haar een brief, toen ze daar logeerde. Daarin beschreef hij uitvoerig het ziekenhuisonderzoek dat hij had moeten ondergaan. Rubberen slangen, buisjes, tikkende meters, zoemende stalen apparaten, het leek me vreselijk primitief allemaal. 'Kon hij je gelijk?' schreef mijn opa. 'Herkende hij je meteen?' bedoelde hij waarschijnlijk. Ik had niet gedacht dat hij kennen en kunnen zou verwarren. Aan veranderd spraakgebruik kan ik dat niet wijten - mijn grootvader moet ongeletterder zijn geweest dan ik had gedacht.
Er werd wel meer bijgesteld in mijn hoofd. Het verleden zoals wij het begrijpen is een mythe. Een massa van halve waarheden en lukrake feiten, geboetseerd tot een hanteerbaar geheel, zuiver intuïtief tot stand gekomen. Wie bronnenonderzoek doet krijgt een heel ander beeld. Alleen al de vele nieuwe feiten doen afbreuk aan dat gevoelsmatige totaalbeeld - ze blazen het eerst op en trekken het dan uit elkaar tot de afzonderlijke informatie waaruit het ooit bestond. De samenhang kan geen stand houden als hij onder de loep wordt gelegd en de pixels zichtbaar worden.

Je zou verwachten dat die ontdekking, dat er ook vóór mijn geboorte al leven op aarde was, net zo chaotisch als het leven van nu, verwarrend zou zijn. Ontluisterend ook. Maar vreemd genoeg ervoer ik het eerder als bevrijdend. Destijds had het me geschokt om te lezen hoe mijn moeder naar mijn vader verlangde, en niet kon wachten tot hij weer bij haar in bed zou liggen. Nu, twintig jaar later, vond ik het vertederend. Ze was een meisje van vlees en bloed geweest, voor ze mijn moeder werd. Het was niet langer mijn persoonlijk bezit en dus ook niet mijn verantwoordelijkheid, dat verleden. Ik had een sculptuurtje geknutseld, een zandkasteel. Er bleek een heel strand omheen te liggen.

Geen opmerkingen: