De wind was koud maar het licht was het licht van
de winter niet meer.
De katten hadden ze het eerst gezien. Ik dacht dat
ze keken naar de hijskraan aan de overkant, die onduidelijke zaken tilde uit
het monumentale pand in wording, maar hun blik zocht hoger. Ik keek met hen mee
en zag drie grote silhouetten. Ze wiekten, zo noem je dat. Traag gingen hun
vleugels, die eerder bijstuurden dan voortdreven. Tegen de zon in waren ze
donker. Maar toen er een wolk kwam zag ik het wit en wist ik: ooievaars.
Een jaar geleden was het rond deze datum volop
lente, veel te vroeg. De ooievaars stonden op hun wiel in het park en waren
druk met paringsrituelen en nestbouw. Nu was alles wat later, wat normaler moet
ik zeggen, door die stormen en die regens. Was dit een verkenningsvlucht? Een door
instinct gedreven trip down Memory Lane - hé, onze oude buurt! Hier hebben we
ook nog gewoond, ooit. Zullen we weer eens...?
Ik liep naar het park, sneller dan anders. Ik
voelde me ook fitter dan de laatste tijd: dat nét andere licht! Een aalscholver
dook onder in het rimpelende, ijskoud ogende water. Het duurde een tijd voor
hij weer boven kwam. Even verderop zwom een zeevogel die ik niet thuis kon
brengen. En opeens zag ik hem in mijn ooghoek, vlak bij de oever, onder het
voormalige Blauwe Theehuis, dat tegenwoordig een dependance van Brouwerij 't IJ
is: schitterend metalliek blauw, warm oranje: een ijsvogel.
Een aantal jaar geleden waren ze (ik ga gemakshalve
van een meervoud uit) hier ook al waargenomen, door mijzelf én officieel, maar
het bleef toen bij twee seizoenen. Dat ze terug waren was feestelijk nieuws. Ik
volgde het beestje met alerte ogen tot hij als een vuurpijl wegschichtte. Ik
bleef nog even staan treuzelen, hongerig naar meer, maar ging toen ook verder, op weg naar het
ooievaarsnest. Het zou natuurlijk het mooist zijn als Manke Nelis en zijn
Afrikaanse partner daar inderdaad waren neergestreken voor een nieuw
broedseizoen. Maar zo niet, dan was dit weer een prachtig voorbeeld van de
bijvangst waarover ik, in verband met ijsvogels, ooit heb geblogd.
In feite had ik dit stukje kunnen vervangen door
een aantal titels met bijbehorende hyperlinks. Dat is bijna onvermijdelijk als je al bijna
tien jaar blogt. Ooievaars, ijsvogel, bijvangst. Aan een feest der herkenning
hoef je niet zoveel woorden te verspillen. Maar het alternatieve onderwerp was
een optreden van The Nits gisteren op de bejaardenomroep. Vormeloos en hopeloos
overbodig arty farty gedoe in tenenkrommend Engels dat bewees dat je
voor popmuziek beslist te oud kan worden. En daar had ik geen zin in.
Een stel gedetineerden is zo vertrouwd
met elkaars grappen, dat ze de moeite niet meer doen om ze te vertellen. In
plaats daarvan hebben ze iedere mop een nummer gegeven. Een nieuwkomer hoort
hen op die manier bezig op de binnenplaats.
‘Nummer twaalf!’ roept een van de
gevangenen. Iedereen begint te grinniken.
‘Negen!’ roept een ander. Een
lachsalvo volgt.
‘Achtentwintig,’ doet een derde, en
andermaal wordt er gegierd van het lachen.
Ten slotte schraapt een kleine,
verlegen man achteraan in de groep zijn keel: ‘Tweeëndertig.’
Een doodse stilte volgt. De
nieuwkomer stoot zijn celgenoot aan: ‘Waarom lacht niemand? Was dat dan geen
goeie mop?’
‘O jawel, hoor,’ antwoordt de ander. ‘Maar hij vertelt ’m niet goed.’
Illustratie: Ohara Koson (1877-1945)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten