Voor me liepen twee jongens. Ze waren zorgvuldig
gekleed, piekfijn. Hun haar was door een hippe barbier gedaan, met de
kenmerkende uitgesneden groef in de scheiding. In de tere oorschelpen hing
martiaal ijzerwaar. Dandy’s en krijgers ineen, deze jongemannen. De geur van
lotion omhulde hen, gemengd met die van wiet. Ze waren een kop kleiner dan ik, maar
alles in verhouding - miniatuur hipsters.
Plotseling
bleven ze staan, draaiden zich om en begonnen me aan te kijken.
‘Lago,’ zei de een.
‘Lago,’ zei de een.
Aha, Italianen.
Ik had het al vermoed. ‘Italiano?’ vroeg ik.
De jongeman
zei ‘si’ maar herhaalde daarna dezelfde twee lettergrepen. Lago.
‘Meer’.
‘Che lago?’ vroeg ik verbaasd. ‘Fiume,’ preciseerde hij
ongeduldig, ‘rivier’. Maar ik was in gedachten nog bij de vreemde
veronderstelling dat er een meer in onze stad zou zijn en ik zei: ‘Non c’è
un lago ad Amsterdam,’ ‘er is geen meer in Amsterdam’. De Sloterplas uit de
buurt van mijn jeugd liet ik maar even achterwege – ik nam aan dat de
toeristengids hen daar niet heen wilde sturen.
Nog steeds
geen respons. Waren ze zo verrast dat iemand hen in hun moedertaal antwoordde?
Grofweg zijn er twee reacties mogelijk, als je met Italianen in gesprek raakt.
Of ze stralen van oor tot oor en
complimenteren je overvloedig, dolblij dat iemand in deze barbaarse landen de
enige echte taal weet te spreken, ofwel ze vinden het volstrekt normaal en
ratelen je de oren van het hoofd alsof ze op straat in Barì of Sorrento zijn.
Deze merkwaardig behoedzame reactie kende ik nog niet.
De ene
dandy gebaarde me te wachten terwijl zijn vriend zwijgend zijn telefoon pakte
en iets zocht. Even later hield hij me een foto voor mijn neus. Grachtenpanden
die zich spiegelden in het water.
‘Ah, de canali,’
begreep ik. Een vaag knikje. Ik wees hen de weg naar het centrum en even later
zag ik ze kalm en elegant richting P.C. Hoofdstraat wandelen.
Terwijl ik de
roltrappen naar de Albert Heijn afdaalde dacht ik na over de vreemde ontmoeting.
Het had geleken of de jongens zich betrapt voelden. Misschien waren ze
voor het eerst zo ver van huis. Misschien voelden ze zich heerlijk vrij en
anoniem in dit tolerante toeristenparadijs. Misschien waren ze wel een beetje
bang voor die grote zware meneer met zijn hoed en zijn grote witte baard, die
zich opeens in hun eigen taal tot hen richtte en hen uit de veiligheid van de
anonimiteit haalde. Tenslotte konden ze ook niet weten dat ik maar gewoon een
vermomde jongen was, die het leuk vond om zijn sleetse Italiaans een beetje bij
te houden.
Geen zorgen
jongens, mompelde ik. Ik zal het heus niet aan jullie moeder vertellen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten