In mijn vorige stukje vertelde ik
over een Nieuwjaarsduik in het verleden. In de nacht van zondag op maandag was
de naam TULIP opgedoken in mijn hoofd; die liet me niet meer los en zette me op
een speurtocht door de herfst van 1970. Mijn vaders dagboek moest eraan te pas
komen om mijn vragen enigszins bevredigend te beantwoorden. Maar daarmee was
het nog niet gedaan. O nee. Voor de echte v.h. Rookzanger-liefhebber is hier
het vervolg.
Jan reageerde. Hij had mijn blog gelezen en herinnerde
zich het een en ander.
‘Die manager heette Ron van Tilborg. Hij had een
aantal versterkers voor ons geregeld, o.a. een Vox en een Selmer. En we
repeteerden een korte tijd twee avonden per week in een kerk aan de Postjesweg.
Tot 11 uur! Het enige optreden was in het AMVJ-gebouw op de hoek tegenover het
Marriott Hotel. Het was ons eerste betaalde optreden. De gage was 200 gulden en
dat kwam alleen maar omdat deze manager ons had verkocht onder de naam Pepper
& Salt. (Die naam leek heel erg op Pepper & Soul, een bekende prof
band). Waarschijnlijk was onze echte naam Tulip rond die tijd. Ik weet ook nog
dat jij op een gegeven moment niet meer mocht repeteren omdat het op school
niet goed ging. Van het optreden bij jullie thuis in Slotermeer weet ik alleen
nog dat we twee lichtbakken hadden gemaakt. Daar zaten gloeilampen in die we
met Flexa verf rood en blauw hadden geschilderd. Met als gevolg dat toen ze een
kwartiertje aan het branden waren de verf smolt en alles ging roken, waarop je
vader zei dat we ze onmiddellijk uit moesten doen.’
Ah, dat bedoelde mijn vader dus met ‘een kamer vol lawaai en
rook’! Ik had aangenomen dat het op de tabakswalm sloeg – maar natuurlijk, die
was in die tijd nauwelijks het vermelden waard, als er een groep mensen bijeen
was. Ik was verbaasd over Jans precieze geheugen. Wat een heldere kop!
Misschien had ik toch wat minder geestverruimende middelen moeten gebruiken.
Ondertussen had ik drummer Bert Rijs getraceerd op
Facebook. In geen vijftig jaar gezien, zelden aan hem gedacht in die tijd. Tegenwoordig
zingt hij in een jazzband. Hij wist ook het een en ander toe te voegen. Onder
andere dat de ‘manager’ de zoon van Indische vrienden van zijn ouders was, en
er met de poet vandoor was gegaan. En ja, hij had in het begin een Omo-trommel
als kickdrum gebruikt. (Voor de jonge lezers: Omo is een wasmiddel dat vroeger
in ronde kartonnen vaten werd verkocht). Maar later had hij van zijn vader een
echt drumstel gekregen. Verder was hij als informant niet al te betrouwbaar,
want algauw bleek dat hij Tulip verwarde met een ander Slotermeers bandje
waarin hij speelde. (Met mijn buurjongen Jos Soethout, de oudere broer van ons eerste drummertje Tonnie).
Jan en ik bogen ons in onze chat over het
repertoire van de ‘underground’ band Tulip. Hier had ik minder geluk. Ook Jan
wist het niet meer. Hij kon zich alleen herinneren dat Van Tilborg ons een
nummer van de Britse band Plastic Penny wilde laten spelen. Ik zocht het op YouTube,
het zei me niks. En klopte het, vroeg Jan, dat mijn vriendin Mirjam fluit
speelde in een nummer?
Toen de naam Tulip mijn nachtelijke mijmeringen had
verstoord was die hele periode een nevelwolk geweest, met hier en daar
oplichtende losse beelden en gebeurtenissen, zonder samenhang of chronologie.
Nu begon de mist op te trekken. Het was alsof ik met behulp van Jan en Bert een
krasplaatje aan het bewerken was. We wreven met het potlood en de onderliggende
afbeelding begon al aardig zichtbaar te worden. Maar op een volledig beeld was
weinig hoop, want het dagboek van mijn vader hield op in oktober 1970, onze
bassist Wilfred was allang dood, en mijn veertienjarige zelf had, behalve wat
gedichten in de schoolkrant, geen documentatie nagelaten.
In de auto onderweg naar de koorrepetitie die
avond, hebben de tentakels van mijn gedachten zich verder uitgestrekt. Wroetend, dwingend. Ze zijn
van muziek naar de liefde gegaan. Mirjam speelde inderdaad fluit in Tulip, bij dat
eenmalige optreden in de Vondelstraat. Ik moet haar dus in die herfst al gekend
hebben. Ik herinner me dat we samen een kerstboom gingen kopen en daarmee over
de Osdorper Ban naar haar galerijflat bij de Baden Powellweg liepen. Ik weet
zeker dat ik met haar ging tijdens het legendarische Amsterdamse Bos Festival, juni 1971,
daaraan heb ik heel sterke, erotisch gekleurde herinneringen. Dat maakt een half jaar,
ruim. Maar in mijn verdere herinneringen aan die tijd speelt ze nauwelijks een rol. Ze brandde wierook. We draaiden Crosby, Stills, Nash & Young. We zoenden. Haar moeder maakte gado gado. Ik
weet dat ze van school gegaan is. Zag ik haar alleen in het weekend? Hadden we
een 'knipperlichtrelatie'? Hadden we wel een ‘relatie’, waren we daar met 14 en
13 niet veel te jong voor?
Ik open
mijn telefoon. Ja, ze staat bij mijn contacten, ik heb een paar jaar geleden
nog met haar gesproken. Ik klik het plaatje aan. Tuur een tijdje naar de
knappe donkere vrouw die het schermpje vult. Nog geen grijze haar te zien. Zal
ik mijn vragen bij haar neerleggen? Zij weet misschien veel meer dan ik, mijn
geheugen is niet al te goed gebleken. De kerkklok slaat halfacht. Ik klap mijn
telefoon weer dicht. Laat die mensen toch met rust, denk ik, die hebben een
leven, en zitten helemaal niet op jouw nostalgie te wachten. Ik sluit het
portier van mijn auto en loop naar de sacristie van de Hofkerk. Ik adem diep in
en blaas de mist weg die de hele dag al om me heen hangt. Het is tijd om 2020 weer onder ogen
te zien.
1 opmerking:
De garderobe van het Cartesius Lyceum! Ach, wat mooi daar een foto van te zien. In 1970 had ik een relatie met de fotografe(juli-dec) die me nog levendig bijstaat.
Dat Festival in het Amsterdamse Bos vond plaats op 26 juni 1971. Maar daar ben ik wsch niet bij geweest anders had ik mij het optreden van Pink Floyd en Humble Pie wel herinnerd. maar ja, herinneringen...
Een reactie posten