Midden op de weg stond een piano op wieltjes. Een man
die eruitzag als een straatschoffie uit de jaren ’30 zong: ‘My Bonnie Lies over the Ocean…’ Mijn vriendin wilde hem een muntje gaan brengen en
kwam lachend terug. ‘Er staat een pin op de piano. Hij doet het. Je kunt er
pinnen.’
North
Laine, Brighton, is een ooit verpauperde straat die nu een alternatieve
aaneenschakeling van kraampjes, winkels, boetieks en eettentjes is; ongeveer
wat het Londense Camden Market was voordat het aan zijn populariteit ten onder
ging. We gingen Snoopers
Paradise in. Daar kom je niet zo
gauw meer uit. Het is een Old
Curiosity Shop die zich over
meerdere panden, verdiepingen en binnenplaatsen uitstrekt en het begrip
kringloopwinkel een totaal nieuwe dimensie geeft. Ik keek even verlangend naar
het verzamelde werk van Dickens, in kloek leer gevat, een meter boeken
minstens, dacht aan mijn bagagelimiet, en beperkte me tot een bloedmooi boekje
in zachtgroen kalfsleer, waarop in gouden letters stond: Sonnets from the Portuguese. Ik twijfelde over een met parelmoer ingelegde
wandelstok maar vond mezelf daar nog te jong voor.
In een rek
voor een winkel met ‘vintage’ kleding hing een trui. Tien pond. Mijn vriendin
en mijn dochter vonden dat ik hem moest kopen. Hij was van zachte beige wol, Schots,
versierd met symmetrische motieven in bloedrood en okergeel. Groene mannetjes
met een hoed op en hetzij een hengel, hetzij een golfstick in hun hand liepen
er rondom. Merkwaardig maar decoratief. Ik gaf toe dat hij mooier was dan de
hertjestrui die ik droeg en ging naar binnen. Maar hier kon je dan weer niet pinnen. We liepen langzaam de markt uit, sloegen
een paar hoeken om en trokken geld bij de automaat van de Tesco. Free Cash Withdrawal, stond er. Gratis geld! Op de terugweg aten we
rijk gebak met sinaasappel en kruidnagel en dronken goede latte. In de tweedehandswinkel bleek mijn trui er nog te
hangen. ‘It was ment to
be,’ zei de verkoopster, zo te horen niet voor het
eerst.
In The Royal Albion bracht ik onze aankopen naar de
kamer en wisselde van trui. Terug in de lobby oogstte ik ‘oh!’ en ‘ah!’ van de
dames. We begaven ons naar de pub en toen we honger kregen en de herrie zat
waren zochten we een restaurant. Het werd een Mexicaan. Van de muren grijnsden kinderlijke,
kakelbonte doodshoofden ons vrolijk aan. Het was hier altijd Allerzielen. Een jonge
vrouw (midden twintig?) bracht onze drankjes, Frozen Margaritas voor mijn tafelgenoten
en een large white wine, knisperend droge Spaanse, voor mij. Ze ging een
eindje verderop staan en bekeek ons met een soort verlegen, dromerige
gretigheid. Telkens als we de kaart neerlegden schoot ze hoopvol toe. Onder het
eten ving ik haar blik een paar keer op. Mijn witte baard doet voor die van geen
hipster onder. De laatste tijd merk ik soms dat jonge vrouwen me op straat glimlachend
aankijken. Ik heb niet de illusie dat ik de mannelijke aantrekkingskracht terug
heb uit de dagen dat ik nog als een jonge god door de wereld wandelde. Ik zie
in die glimlach eerder een soort vertedering – ‘Ach, zo’n leuke opa…’ Ook goed,
geen klacht. Een glimlach is een glimlach, bewondering is bewondering.
Maar dit
meisje staarde me toch wel érg hardnekkig aan. Toen we afrekenden vatte ze
moed. Ze begon: ‘I
like your…’ - zocht naar het juiste
woord, kon dat malle Britse ‘jumper’ niet vinden, en besloot tot wat er het dichtstbij
kwam – ‘…shirt!’
I like your shirt. Op straat lachte ik wat zuur. De jonge god was
zelfs geen charmante opa meer maar slechts de drager van een leuke trui.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten