vrijdag 19 juli 2019

CLIFFHANGER


Mijn dochters kwamen terug uit Noorwegen met verhalen over ritten langs ravijnen en door onverlichte tunnels. Ik probeerde kalm aan te horen hoe een op topsnelheid afdalende politieauto met zwaailichten ze tot aan de vangrail had geduwd - daarachter geen speelruimte maar een abrupte afgrond, een spiegelend meertje in de diepte. Het was goed afgelopen maar ik wist dat het me een stukje van mijn nachtrust zou kosten.

Ik herinner me bijna-ongelukken die ik zelf heb meegemaakt. Slippende banden bij het ronden van een heuveltop in de stromende regen. We naderden Avalon, het was mijn eerste auto, een onbetrouwbare Peugeot 305. IJzingwekkende klimmen op onbeschermde bergweggetjes in Corsica. Ik moest mijn ogen strak op de weg voor me houden en niet toegeven aan mijn hevig opwellende angst - er zaten drie kinderen achterin, mijn vrouw naast me had haar ogen dichtgeknepen, ik voelde me duizelig worden. Vermoeide inhaalmanoeuvres die ik achteraf beter niet had kunnen beginnen. Achteraf? Op het moment zelf besefte ik al dat ik een groot risico had genomen en de adrenaline spoot door me heen, klaarwakker was ik opeens.

Op het spannende moment dat deze potentiële aanrijdingen en ongelukken niet gebeurden verkeerden mijn ouders thuis in zalige onwetendheid. Ik weet niet eens of ik het ze achteraf verteld heb. Misschien na de vierde of vijfde borrel. Dan was het niet meer dan een vakantie-anekdote waar een beetje om gelachen werd. Ze schenen zich ook nooit zo'n zorgen te maken over wat we tijdens onze vakanties uitspookten.

Behalve als er natuurrampen plaatsgrepen. Ik weet nog hoe ik mijn moeder belde vanuit een telefooncel. Ze had niet kunnen slapen, want er was een RAMP geweest in Italië (een modderlawine - die had je ook toen al – met driehonderd doden). De hoofdletters in 'ramp' doen volume en toonhoogte van haar stem na: ik moest de hoorn een beetje van mijn oor afhouden. Ze had het op het nieuws gezien en in de krant gelezen. Ik stelde me voor hoe ze mijn vader in zijn pianospel had gestoord (‘Jan, we moeten iets doen. Kunnen we de politie niet bellen?’) en hoe mijn vader haar brommerig gesust had (‘Kom kom Mea!’). Ik lachte haar zorgen weg en zei dat Torre del Lago, waar we kampeerden, niet in de Dolomieten lag en dat we daar mijlen- en mijlenver vandaan waren. Het nieuws had ons niet eens bereikt, we waren met andere dingen bezig geweest (Puccini, negroni's). Pas na haar telefoontje kocht ik Il Tirreno.

Het is die voortdurende verbinding die we met alles en overal hebben die het zo moeilijk maakt voor ons, bezorgde ouders van nu, om onze kinderen los te laten en ze hun eigen risico's te laten nemen. WhatsApp en Instagram hebben ons aan een haakje. Hoor je een dag niks, staan er even geen leuke foto's op je telefoon, dan moet je jezelf al bedwingen om niet een vragend berichtje te gaan sturen.

Mijn broer heeft ooit, als jonge twintiger, drie maanden door India getrokken. In z'n eentje. Er was geen contact met het thuisfront behalve een brief om de paar weken. Als ik daaraan denk vind ik het alsnog erg voor mijn schijnbaar stoïcijnse vader en vooral voor mijn nerveuze moeder. Maar in zekere zin hadden zij het makkelijker dan wij. Ze werden gedwongen om ons los te laten. Het kon eenvoudig niet anders. Wij hebben tegenwoordig 24/7 controle en contact op lange afstand.

Maar wat heb je aan je slimme telefoon als je dochter met spartelende voeten aan een klif in de Noorse fjorden bungelt?

Geen opmerkingen: