Mijn dochters kwamen terug uit Noorwegen met verhalen over
ritten langs ravijnen en door onverlichte tunnels. Ik probeerde kalm aan te
horen hoe een op topsnelheid afdalende politieauto met zwaailichten ze tot aan
de vangrail had geduwd - daarachter geen speelruimte maar een abrupte afgrond, een
spiegelend meertje in de diepte. Het was goed afgelopen maar ik wist dat het me
een stukje van mijn nachtrust zou kosten.
Ik herinner me bijna-ongelukken die ik zelf heb meegemaakt.
Slippende banden bij het ronden van een heuveltop in de stromende regen. We
naderden Avalon, het was mijn eerste auto, een onbetrouwbare Peugeot 305.
IJzingwekkende klimmen op onbeschermde bergweggetjes in Corsica. Ik moest mijn
ogen strak op de weg voor me houden en niet toegeven aan mijn hevig opwellende
angst - er zaten drie kinderen achterin, mijn vrouw naast me had haar ogen
dichtgeknepen, ik voelde me duizelig worden. Vermoeide inhaalmanoeuvres die ik
achteraf beter niet had kunnen beginnen. Achteraf? Op het moment zelf besefte
ik al dat ik een groot risico had genomen en de adrenaline spoot door me heen,
klaarwakker was ik opeens.
Op het spannende moment dat deze potentiële aanrijdingen en
ongelukken niet gebeurden verkeerden mijn ouders thuis in zalige
onwetendheid. Ik weet niet eens of ik het ze achteraf verteld heb. Misschien na
de vierde of vijfde borrel. Dan was het niet meer dan een vakantie-anekdote
waar een beetje om gelachen werd. Ze schenen zich ook nooit zo'n zorgen te
maken over wat we tijdens onze vakanties uitspookten.
Behalve als er natuurrampen plaatsgrepen. Ik weet nog hoe ik
mijn moeder belde vanuit een telefooncel. Ze had niet kunnen slapen, want er
was een RAMP geweest in Italië (een modderlawine - die had je ook toen al – met
driehonderd doden). De hoofdletters in 'ramp' doen volume en toonhoogte van
haar stem na: ik moest de hoorn een beetje van mijn oor afhouden. Ze had het op
het nieuws gezien en in de krant gelezen. Ik stelde me voor hoe ze mijn vader
in zijn pianospel had gestoord (‘Jan, we moeten iets doen. Kunnen we de politie
niet bellen?’) en hoe mijn vader haar brommerig gesust had (‘Kom kom Mea!’). Ik
lachte haar zorgen weg en zei dat Torre del Lago, waar we kampeerden, niet in
de Dolomieten lag en dat we daar mijlen- en mijlenver vandaan waren. Het nieuws
had ons niet eens bereikt, we waren met andere dingen bezig geweest (Puccini,
negroni's). Pas na haar telefoontje kocht ik Il Tirreno.
Het is die voortdurende verbinding die we met alles en
overal hebben die het zo moeilijk maakt voor ons, bezorgde ouders van nu, om onze
kinderen los te laten en ze hun eigen risico's te laten nemen. WhatsApp en
Instagram hebben ons aan een haakje. Hoor je een dag niks, staan er even geen
leuke foto's op je telefoon, dan moet je jezelf al bedwingen om niet een
vragend berichtje te gaan sturen.
Mijn broer heeft ooit, als jonge twintiger, drie maanden
door India getrokken. In z'n eentje. Er was geen contact met het thuisfront
behalve een brief om de paar weken. Als ik daaraan denk vind ik het alsnog erg
voor mijn schijnbaar stoïcijnse vader en vooral voor mijn nerveuze moeder. Maar
in zekere zin hadden zij het makkelijker dan wij. Ze werden gedwongen om ons los te
laten. Het kon eenvoudig niet anders. Wij hebben tegenwoordig 24/7 controle en
contact op lange afstand.
Maar wat heb je aan je slimme telefoon als je dochter met
spartelende voeten aan een klif in de Noorse fjorden bungelt?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten