Een familiedag, gepland ver voor we hoorden van het bestaan van de Nationale Broer- en Zusterdag. We maakten eerst een wandeling over de Liniedijk, mooi bebost met eikenbomen. Af en toe passeerden we een van de kazematten van de Grebbelinie. We haalden herinneringen op. De regen bleef uit, mijn paraplu diende me als wandelstok.
Daarna gingen strikt volgens plan de flessen open en was het tijd voor ouderwetse gezelligheid. Mijn vriend Robert maakte ooit een ollekebolleke over zo'n bijeenkomst. Zo herinner ik het me:
Spaendoncks familiefeest,
Luidkeels orerende
Zangers betogen dat
"Tauber is God".
's Anderendaags in een
Post-alcoholische
Matheid is iedereen
Hees en kapot.
Sinds mijn vader er niet meer is wordt er over Richard Tauber niet veel meer gesproken, maar luidkeels zijn onze bijeenkomsten nog wel. De volgende dag had ik wat last van al die verhitte gesprekken. De meesten van u zullen het kennen, als ze het geluk hebben broers en zusters te hebben. Oud zeer is nooit ver weg. Kinderachtige geldingsdrang die je allang dacht overwonnen te hebben steekt opeens zijn kop op. In de grotemensenwereld kun je een halve heilige zijn en je schouders ophalen over alles, binnen de familiekring zijn in de kindertijd gevormde patronen praktisch onuitwisbaar. Althans zo vergaat het mij. En steevast heb ik daar spijt van. Weer te hard en te druk gepraat! Weer zo koppig, gelijkhebberig gedaan, bah!
We zouden eigenlijk een lange wandeling gaan maken ergens tamelijk ver weg, maar ik had er de moed niet voor. 'Vind je het erg als we gewoon een beetje gaan uitwaaien bij het Kerkemeertje,' vroeg ik aan mijn vriendin. Ze vond het niet erg.
In de vogelhut bij het water was niet veel te zien. We liepen naar het Uilenbosje. Meertje en bosje liggen ver van de weg af midden in het laagveen van de Eilandspolder. Het is er stil. Alleen het suizen van de wind. Tussen de bomen van het beboste heuveltje zag ik iets bewegen. Ik richtte mijn kijker en tuurde ongelovig naar een mij volledig onbekend vogelsilhouet. Mijn brein bladerde door de bladzijden van de gids. De enige vogel die ik kende die zo'n roomwitte borst had was een waterspreeuw. Maar dit leek meer op een lijster. En die hebben spikkels! Het dier zat op zijn gemak besjes te eten. Ik was zo geabsorbeerd door mijn ontdekking dat ik nauwelijks merkte dat ik werd aangevallen door een hele zwerm hongerige muggen. Pas toen de vogel gevlogen was en wij terug naar de auto liepen voelde ik dat mijn handen onder de beten zaten.
Mijn waarneming was al snel geïdentificeerd. Die sikkelvormige witte band, als een slabbetje onder de merelkop: dit was zonder enige twijfel een beflijster geweest. In oktober een niet ongewone dwaalgast, op weg naar het zuiden.
Ik was opgetogen over het stille zondagse uitje en over zoveel vogelaarsgeluk. Mijn humeur was weer op peil. Ik was niet meer hees en kapot. 'Ik ben blij in een wereld te leven waarin er oktobers zijn', zei ik tegen mijn vriendin. Dat had ik ergens op Facebook gelezen.
Ik wist toen nog niet dat ik 's nachts wakker zou liggen van het jeuken van mijn gezwollen handen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten